Ok

En poursuivant votre navigation sur ce site, vous acceptez l'utilisation de cookies. Ces derniers assurent le bon fonctionnement de nos services. En savoir plus.

jeudi, 05 avril 2007

De "Parti agraire belge", een rechtse boerenpartij

De roep om Nieuwe Orde
in het Waalse landbouwersmilieu :
de Parti agraire belge, een rechtse boerenpartij
(1931-1940)

http://www.ethesis.net/nieuwe_orde/nieuwe_orde_inhoud.htm

Maarten Michiels

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte,
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis.

Academiejaar: 2005-2006

Katholieke Universiteit Leuven

Promotor: Prof. Dr. LEEN VAN MOLLE

 

INHOUD

WOORD VOORAF

 

INLEIDING

 

HOOFDSTUK 1: DE MOUVEMENT AGRAIRE BELGE: EEN AFSCHEURINGSBEWEGING VAN DE U.P.A. (NOVEMBER 1931 – DECEMBER 1932)

    1.1 HET ONTSTAAN VAN DE MOUVEMENT AGRAIRE BELGE, DE VOORLOPER VAN DE PARTI AGRAIRE

        1.1.1 De context: de economische crisis en de landbouwcrisis

        1.1.2 Het eerste teken van leven van de Mouvement agraire: het verschijnen van La Terre

        1.1.3 De Mouvement agraire als afscheuring van de U.P.A.

    1.2 DE PROMINENTEN VAN DE PARTI AGRAIRE: ZELFBEELD EN POLITIEKE ORIËNTERING

    1.3 DE MOUVEMENT AGRAIRE IN HET GROTERE PLAATJE: DE EXTERNE RELATIES

        1.3.1 Een blik over de grens: op zoek naar inspirerende voorbeelden

        1.3.2 De Boerenbond: de aartsvijand bij uitstek

    1.4 HET PROGRAMMA VAN DE MOUVEMENT AGRAIRE: VEEL KRITIEK, WEINIG OPLOSSINGEN

        1.4.1 De analyse van het regeringsbeleid volgens de Mouvement agraire

        1.4.2 De zondebok: de minister van landbouw

        1.4.3 De arbeidersklasse: jaloers op haar verwezenlijkingen

        1.4.4 De summiere oplossingen van de Mouvement agraire

    1.5 HET MOMENT VAN DE WAARHEID: DE VERKIEZINGEN VAN 1932

        1.5.1 De gemeenteraadsverkiezingen en de voorbereiding van de parlementsverkiezingen

        1.5.2 De parlementsverkiezingen: het verschijnen van een aparte agrarische lijst

        1.5.3 Een bedreiging of een goeie grap? Receptie van de verkiezingsdeelname van de Mouvement agraire

        1.5.4 De resultaten van de Mouvement agraire…

    1.6 DE OFFICIËLE OPRICHTING VAN DE PARTI AGRAIRE BELGE

 

HOOFDSTUK 2: DE PARTI AGRAIRE IN DE WOELIGE PERIODE TUSSEN TWEE PARLEMENTSVERKIEZINGEN (DECEMBER 1932 – MEI 1936)

    2.1 “LE NERF DE LA GUERRE”: DE FINANCIERING VAN DE PARTI AGRAIRE

    2.2 KRITIEK EN PROGRAMMA VAN DE PARTI AGRAIRE: LEVENSVATBAARHEID VAN DE LANDBOUWSECTOR

        2.2.1 Kritiek op het algemene beleid in tijden van crisis

        2.2.2 Kritiek op de politieke verdediging van de landbouw

        2.2.3 De relaties met andere Belgische politieke partijen

        2.2.4 Het programma: de eis tot levensvatbaarheid van de sector

    2.3 DE PARTI AGRAIRE LAAT IN HAAR KAARTEN KIJKEN: AANZETTEN TOT IDEOLOGISCHE ORIËNTERING

        2.3.1 Op zoek naar inspiratie: de contacten met het buitenland

        2.3.2 Royalisme

        2.3.3 “Notre démocratie n’est qu’un masque”: een rechtsere profilering

        2.3.4 De verspreiding van het eigen gedachtegoed

    2.4 DE RELATIES MET ANDERE DRUKKINGSGROEPEN

        2.4.1 De vertroebelde relaties met de moederbeweging: contacten met de U.P.A.

        2.4.2 Aanhoudende pogingen om de Boerenbond zwart te maken

        2.4.3 De Parti agraire tegenover de liquidatie van de Middenkredietkas en de ondergang van de Banque agricole

        2.4.4 Op zoek naar lotgenoten: de Parti agraire zoekt toenadering tot de middenstand

    2.5 EEN TWEEDE POGING: DE VERKIEZINGEN VAN 1936

        2.5.1 Aanloop naar en resultaten van de parlementsverkiezingen van mei 1936

        2.5.2 Receptie van de verkiezingsdeelname van de Parti agraire

        2.5.3 Vissen in dezelfde vijver: de Parti agraire en het succes van Rex

 

HOOFDSTUK 3: HET STILLE VERDWIJNEN VAN DE PARTI AGRAIRE EN HET ONTSTAAN VAN HET FRONT PAYSAN (MEI 1936 – 1940)

    3.1 DE AANDACHTSPUNTEN TIJDENS DE LAATSTE JAREN VAN DE PARTI AGRAIRE (1936 -1938)

        3.1.1 Lonen voor arbeiders op grote landbouwbedrijven

        3.1.2 De oprichting van officiële kredietkassen door de staat

        3.1.3 Naar een nationale syndicale organisatie van de landbouw

        3.1.4 Met dank aan de socialisten: de wetsvoorstellen van Wauters

        3.1.5 De houding tegenover de katholieke partij

    3.2 IDEOLOGISCHE UITWERKING

        3.2.1 De blik op het buitenland en de houding in de internationale politiek: afhouden van zowel links als rechts

        3.2.2 “Ni gauche ni droite”: het agrarisme als eigen ideologie

    3.3 DE PARTI AGRAIRE IN DE OMGANG MET ANDERE ORGANISATIES TIJDENS DE LAATSTE JAREN VAN HAAR BESTAAN (1936 – 1938)

        3.3.1 Natrappen naar de moederbeweging: relaties met de U.P.A.

        3.3.2 De relaties met de “Trust politico-industriel de Louvain”

    3.4 HET VERDWIJNEN VAN DE PARTI AGRAIRE (OKTOBER 1938) EN HET ONTSTAAN VAN HET FRONT PAYSAN

        3.4.1 Het Boerenfront en de eerste contacten tussen Parti agraire en Boerenfront

        3.4.2 De Parti agraire verdwijnt stilletjes van het toneel en maakt plaats voor het Front paysan

        3.4.3 La Voix de la Terre als opvolger voor La Terre

        3.4.4 De ruk naar rechts van het Front paysan

    3.5 HET FRONT PAYSAN TIJDENS DE EERSTE MAANDEN VAN DE DUITSE BEZETTING: HET EINDE VAN HET VERHAAL

        3.5.1 De landbouw onder de Duitse bezetting

        3.5.2 Het roemloze einde: het Front paysan en La Voix de la Terre onder de Duitse bezetting

 

BESLUIT

 

BIBLIOGRAFIE

 

BIJLAGEN

 

Samenvatting

In de jaren 1930 hield de Grote Crisis de hele wereld in de ban. Bedrijven gingen massaal overkop, de werkloosheid bereikte recordhoogtes, banken gingen failliet… De regeringen slaagden er niet in de gevolgen van de crisis te bestrijden. De mensen geraakten verbitterd. Er ontstonden talloze protestbewegingen, die reageerden tegen de crisis en tegen de aanpak ervan. Veel van deze protestbewegingen koesterden Nieuwe Ordesympathieën en neigden sterk naar rechts tot uiterst rechts.

Ook het Henegouwse landbouwmilieu kende zo een protestbeweging: op 12 december 1931 verscheen het eerste nummer van La Terre, de publicatie van de Mouvement agraire belge. Die Mouvement agraire belge was een afscheuring van de Unions Professionnelles Agricoles (U.P.A.). De Mouvement agraire was niet tevreden met de strategie van de U.P.A. om te wegen op het beleid, namelijk het steunen van verschillende kandidaten op de liberale en katholieke lijsten die de landbouwerszaak genegen waren. De Mouvement agraire wilde een aparte agrarische lijst naar voren schuiven. Armand Jabon was de voortrekker van het oproer binnen de U.P.A. Waarschijnlijk was er ook sprake van een persoonlijk conflict tussen Jabon en zijn aanhangers enerzijds en de U.P.A.-leiding anderzijds. Het belangrijkste strijdpunt van de Mouvement agraire was een betere vertegenwoordiging van de landbouwsector. Hiertoe wilde ze een corporatieve aanvulling van het parlement: het parlement zou zich moeten laten adviseren door een corporatieve kamer waarin alle beroepen vertegenwoordigd waren. Dit programmapunt, een gematigde vorm van politiek corporatisme, had de Mouvement agraire geërfd van de U.P.A. De rest van het discours van de Mouvement agraire bestond uit een verzameling klachten: tegen het regeringsbeleid dat foute prioriteiten legde en de landbouwers opofferde om de industrie tevreden te stellen, tegen de minister van landbouw en tegen de arbeidersklasse die erin geslaagd was dure sociale zekerheidswetten af te dwingen. De Mouvement agraire stelde zich bijzonder vijandig op tegenover de Boerenbond. Die hield zich in haar ogen voornamelijk bezig met industriële en commerciële activiteiten en droeg de landbouwersbelangen niet hoog in het vaandel. De oplossingen die de Mouvement agraire voorstelde waren vrij beperkt: protectionisme om de binnenlandse markt af te schermen en corporatisme om een betere vertegenwoordiging van de landbouw mogelijk te maken. Voor het overige bestond het programma uit een hoopje losse maatregelen die het bestaan van de landbouwers moesten verbeteren maar die niets structureels zouden veranderen. De Mouvement agraire keek nadrukkelijk naar het buitenland om zich te laten inspireren. Vooral de Parti agraire et paysan français, onder leiding van Fleurant Agricola, werd nauwlettend in de gaten gehouden. Die partij werd bewonderd door de Mouvement agraire omwille van haar daadkracht en verwezenlijkingen.

De Mouvement agraire nam in november 1932 deel aan de parlementsverkiezingen. In twee Henegouwse arrondissementen schoof ze een aparte agrarische lijst naar voren, namelijk in Tournai-Ath en in Mons. De reacties op de verkiezingsdeelname van de Mouvement agraire lagen allemaal in dezelfde lijn. Men vroeg zich af of de Mouvement agraire er wel bij had stilgestaan hoeveel stemmen er nodig zijn om een vertegenwoordiger naar het parlement te kunnen sturen. Bovendien waren organisaties als de U.P.A. en de Alliance agricole van mening dat een aparte agrarische lijst alleen maar meer verdeeldheid zaaide onder de landbouwers, waardoor hun positie nog verzwakt werd. De resultaten van de Mouvement agraire waren vrij bescheiden: in Tournai-Ath behaalde ze 4,01 procent van de stemmen, in Mons 1,63 procent. Dat was niet voldoende om een verkozene te halen. Na de verkiezingen besloot men over te gaan tot de oprichting van de Parti agraire belge als opvolger van de Mouvement agraire belge.

Tussen 1932 en de parlementsverkiezingen van 1936 evolueerde de partij. Het programma werd verder uitgewerkt. Waar het voor de verkiezingen van 1932 nog voornamelijk om een hoopje losse maatregels ging, werd er nu min of meer een structuur aangebracht in het programma. De Parti agraire streefde naar een veiligstelling van de levensvatbaarheid van de sector. Daartoe wilde ze ten eerste een eerlijke prijs krijgen voor landbouwproducten, ten tweede een aantal maatregels treffen om het pachtcontract voordeliger te maken voor de pachter, ten derde protectionistische maatregelen instellen om de interne markt te beschermen en te vierde de inspraak van de landbouwsector garanderen via een corporatieve staatsordening. Nu kwam er ook een sterkere ideologische profilering bij kijken. In 1932 wilde ze nog een corporatieve aanvulling van het parlement. Vanaf 1933 was de Parti agraire duidelijk naar rechts opgeschoven. Ze wilde het rechtstreeks verkozen parlement vervangen door corporatieve kamers. Het discours was opvallend rechtser geworden.

De verhouding van de Parti agraire met de Boerenbond was nog steeds niet al te best. De infiltratiepogingen van de Boerenbond in Wallonië werden hem niet in dank afgenomen. Bovendien leidde de liquidatie van de Middenkredietkas tot de definitieve ondergang van de Banque agricole de Belgique, de bank van de U.P.A. die in 1932 onder controle van de Boerenbond was gekomen. Het spaargeld van verschillende kleine boeren werd geblokkeerd. Deze gebeurtenis was nefast voor de houding van de Parti agraire tegenover zowel de U.P.A. als de Boerenbond. Vanaf 1934 begon de Parti agraire toenadering te zoeken tot de middenstandsorganisaties. Er waren contacten met Burgerstrijd, een Vlaamse organisatie van misnoegde middenstanders. Een zekere inconsequentie was de Parti agraire zeker niet vreemd: langs de ene kant pleitte ze voor samenwerking van middenstand en boerenstand, over de taalgrens heen. Langs de andere kant pleitte ze voor een Waalse samenwerking, over de grenzen van de landbouwklasse heen, tegen de Vlaamse dominantie. De voortrekkers van de Parti agraire waren echte windhanen die zich probeerden te associëren met verschillende uiteenlopende bewegingen.

In mei 1936 nam de Parti agraire opnieuw deel aan de parlementsverkiezingen. Ditmaal kwam ze ook op in het Luikse arrondissement Verviers. Ze slaagde er weer niet in een vertegenwoordiger naar de Kamer of naar de Senaat te sturen. De verkiezingen van 1936 stonden in het teken van Rex. De Parti agraire sloot aanvankelijk samenwerking met Degrelle niet uit. Na de verkiezingen realiseerde de Parti agraire zich dat Rex stemmen haalde in groepen waar ook zij hoopte te scoren, namelijk in de rangen van misnoegde boeren en middenstanders. De houding tegenover Rex was sterk bekoeld eens ze dit besefte.

Op 22 oktober 1938 verscheen het laatste nummer van La Terre. De Parti agraire hield op te bestaan. Haar opvolger, het Front paysan, was ontstaan uit de nauwe samenwerking met het Vlaamse Boerenfront. Het Front paysan vormde het Waalse verlengstuk van dat Boerenfront. La Voix de la Terre was de publicatie van het Front paysan. Daarin werd de rechtsere toon van het Front paysan duidelijk. Dictaturen werden opgehemeld en men huldigde het leidersprincipe en orde en discipline werden hoog in het vaandel gedragen. Het Front paysan was nog verder naar rechts opgeschoven.

Onder de Duitse bezetting werd de redactie van La Voix de la Terre opzij geschoven en vervangen door auteurs van Le Pays réel, een Rexistisch weekblad. Het laatste nummer van La Voix de la Terre verscheen op 23 november 1940. Daarin werd de stopzetting gemeld van alle activiteiten van het Front paysan.

06:20 Publié dans Histoire | Lien permanent | Commentaires (0) | |  del.icio.us | | Digg! Digg |  Facebook

Luttwak et la référence romaine des stratèges US

medium_luttwak3.jpg

 

 

Edward N. Luttwak et la référence romaine des géostratèges américains

 

par Carlo TERRACCIANO

Très significative dans la pensée stratégique américaine contemporaine est la référence à la Rome impériale d'Auguste. Cette Rome est celle qui accroît sa domination à tout le bassin méditerranéen, après avoir éliminé la puissance navale carthagi­noise, son unique rivale dans la zone. Edward N. Luttwak a consacré une étude magistrale à cette Rome augustéenne. Né en Transylvanie roumaine en 1942, il est un spécialiste des problèmes stratégiques et enseigne à la “Georgetown University” et au “Georgetown Center of Strategic and International Studies” de Washington. Il est également un “consultant” du gouverne­ment Reagan en matière de défense. Il a été conseiller du Président Ronald Reagan en politique étrangère. Il fait partie de ces équipes mises en place par les intellectuels conservateurs judéo-américains, qui s'opposent à leurs homologues de la gauche pré-reaganienne, et où l'on trouve des noms connus tels Mosse, Leeden, etc. En collaboration avec Dan Horowitz, Luttwak a écrit une étude sur l'armée israëlienne, dans laquelle il a servi. Ensuite, il doit surtout sa célébrité à des ouvrages comme The Political Uses of Sea Power, Strategic Power, et, en traduction italienne, Strategia del colpo di stato, La grande strategia dell'Union Sovietica, Il Pentagono e l'arte della guerra.

Dans La grande stratégie de l'Empire romain, ouvrage sous-titré L'appareil militaire comme force de dissuasion, Luttwak nous propose de comparer l'empire romain euro-méditerranéen à l'empire océanique euro-atlantique des Etats-Unis. Il ana­lyse tout particulièrement les mutations dans la stratégie défensive de Rome, depuis le “système julio-claudien” d'Auguste et de Néron, avec ses États-clients et ses armées mobiles, à celui des Flaviens et des Sévères, avec ses frontières scientifiques et sa défense dissuasive, et pour finir, à la méthode finale, celle de la “défense en profondeur”.

Voyons ce que l'histoire des stratégies romaines peut apporter à l'étude de la situation contemporaine, du moins telle qu'elle se présentait immédiatement avant la chute du système soviétique. L'Empire américain est comparable à l'Empire romain de la décadence, du moins vu sous l'angle géopolitique. La décadence romaine fut longue, parfois splendide dans ses raffine­ments et ses productions culturelles. Soulignons toutefois que les proportions sont différentes dans chacun des deux cas ana­lysés: la puissance océanique américaine couvre tout le globe, alors que le pouvoir maritime romain ne couvrait qu'une mer intérieure, avec les techniques de l'antiquité. Aujourd'hui, il n'est plus possible de conquérir directement des territoires ni d'assumer une hégémonie planétaire, donc, l'empire américain, tout comme l'empire romain, est contraint de défendre ses conquêtes mais aussi et surtout son propre “noyau” central, c'est-à-dire l'île-continent nord-américaine. Pour assurer cette défense, il faut que Washington soit en mesure de défendre toutes les positions acquises aux confins stratégiques du monde. La puissance maritime américaine doit donc pouvoir contrôler les îles, les presqu'îles et les côtes situées au-delà de l'“étang” qui baigne les côtes américaines. Jordis von Lohausen, dans son ouvrage Mut zur Macht,  avait appelé cette problématique celle des “rivages et contre-rivages”. L'empire romain se situait sur un axe géographique horizontal (Ouest-Est), l'empire américain, lui, se situe sur un axe vertical (Nord-Sud). L'empire romain devait contrôler les côtes nord et sud de la Méditerranée pour pouvoir durer, l'empire américain, pour se maintenir, doit contrôler les côtes est et ouest des continents qui lui font face, au-delà du Pacifique et de l'Atlantique. Si l'empire romain avait une seule “mare nostrum”, l'empire américain en a deux.

Dans sa conclusion à La grande stratégie de l'empire romain, Luttwak insiste sur la nécessité de diviser les adversaires po­tentiels, de balkaniser leurs volontés, car même une défense en profondeur des frontières s'avèrerait problématique en cas de coalition ample et cohérente. Quand les Germains se sont soudés en une vaste alliance multi-tribale, la défense en profondeur, mise en place par Dioclétien, ne peut plus jouer optimalement. Elle ne peut plus que contenir l'ennemi, non disloquer d'avance ses défenses.

On notera toutefois, qu'à rebours de l'empire romain, les Etats-Unis, puissance essentiellement maritime, poursuivent surtout des objectifs économiques, développent un expansionnisme de type capitaliste et proposent un modèle de vie consumériste. Ils ne visent nullement la création d'un bloc impérial uni autour d'un éventail de valeurs intangibles, de doctrines politiques ou d'intérêts géoplitiques. Ils se bornent à organiser une “ceinture” d'Etats-clients pour défendre, sur les airs et sur mer, à partir du rimland  européen, africain et asiatique, le territoire américain. Au contraire, les puissances continentales de l'histoire (Sparte, le Rome républicaine, la Macédoine de Philippe et d'Alexandre, l'Islam, l'empire napoléonien, le IIIième Reich ger­manique et la Russie tsariste et soviétique), ont tenté d'élargir progressivement leur propre territoire en amenant les peuples à adopter un modèle d'ordre qu'ils jugeaient idéal (qu'il soit politique, religieux, racial ou autre), en formant et en informant les populations soumises. Rien de tel dans le cas américain, qui se borne à offrir des jeux (télévisuels ou audiovisuels): c'est la différence entre un néo-colonialisme moderne et un impérialisme territorial classique.

Carlo TERRACCIANO.

(extrait d'un article paru dans Orion  n°30/1987; trad. franç.: Robert Steuckers).

06:20 Publié dans Géopolitique | Lien permanent | Commentaires (0) | |  del.icio.us | | Digg! Digg |  Facebook