dimanche, 08 mars 2009
Lezing Verdinaso / Louis Gueuning
Lezing Verdinaso
Op donderdag 19-02 werden we vereerd met het bezoek van Vbr. OS Filip de Cauwer, de pro-senior van KVHV-Leuven, die kwam spreken over de naoorlogse ontwikkeling van het Verdinaso en de drijvende kracht achter deze ontwikkeling, L. Gueuning.
Gueuning kan beschouwd worden als de figuur die na de Tweede Wereldoorlog de ideologie van Joris Van Severen en het Verdinaso heeft geconsolideerd, zonder zelf evenwel onverdienstelijk te blijven door actieve bijdrage aan de uitbouw van deze overgeërfde ideologie.
Hoewel het Verdinaso in haar beginperiode tijdens de jaren 30′ voornamelijk werd gekenmerkt door een anti-Belgische tendens en de hoop op het oprichten van een hernieuwd Diets rijk, werd er in 1934 door de kopstukken van deze beweging, J. Van Severen en W. Moens, een diepgaande herdefiniëring van de ideologie van het Verdinaso geformuleerd, ook wel de geschiedenis ingegaan als de ‘Nieuwe Marsrichting’. Er werd een nieuw politiek objectief gesteld in het vormen van een nieuwe staat naar model en grondgebied van de laatmiddeleeuwse Bourgondische Nederlanden. Deze Nieuwe Marsrichting werd grondig uitgediept en uitgewerkt om niet enkel het oppervlakkige politieke niveau te beslaan, maar om uit te groeien tot een totaalsysteem van het menselijk handelen en denken. Door deze diepgaande evolutie komt het zwaartepunt van de Verdinaso-beweging voornamelijk na 1934 te liggen.
Gueuning kwam in 1939 in contact met Van Severen, met wie hij al gauw een hechte vriendschap en intense correspondentie onderhield. Hij werd door Van Severen aangeduid als hoofd van het Verdinaso voor de Romaanse gouwen, en richtte tijdens de oorlog, na de executie van Van Severen, de ‘Joris Van Severen-orde’ op, met als doel de nagedachtenis en het denkwerk van Van Severen te eren, te bewaren en verder uit te werken, door middel van publicaties en bijeenkomsten.
Tijdens de oorlog wenste Gueuning een onafhankelijke koers te varen, en bleef hij nadruk leggen op de zelfstandigheid van de Nederlanden. Zo bleek hij niet te winnen voor collaboratie met de Duitse bezetter in tegenstelling tot het VNV, terwijl hij evenmin samenwerking met de geallieerden op prijs stelde. Dat deze manifeste weigering partij te kiezen in het mondiale conflict niet in dank werd afgenomen, kon Gueuning aan de lijve ondervinden. Gueuning werd het slachtoffer van vervolging zowel tijdens de repressie kort na het eind van de oorlog door de geallieerden, als tijdens de oorlog zelf onder de Duitse Gestapo. Echter bleek zijn ambivalente koers zijn redding, aangezien hij beide vervolgingsprocessen zonder al te veel kleerscheuren doorkwam.
Na de oorlog stichtte Gueuning het ‘Albrecht-en-Isabella-college’, een eliteschool waarvan hij directeur werd. Hij bleef tijdens zijn leven onverminderd werken publiceren rond de nagedachtenis en ideologie van Van Severen, waaraan hij zijn originele bijdrage bracht. Tevens legde hij zich toe op politieke mobilisatie en bewustwording, zoals moge blijken uit de organisatie van de eerste ‘Staten-Generaal van Verzet tegen het Regime’ in 1952.
Na zijn dood werd de ‘Louis-Gueuning-stichting’ in het leven geroepen, met hetzelfde doel dat hijzelf met zijn eigen organisatie met Joris Van Severen voor ogen had: het bewaren en uitdragen van de nagedachtenis van een interessant denker uit de vorige eeuw.
Hieronder volgt een kort overzicht van de brandpunten waarrond Gueuning zijn denken heeft verweven met dat van zijn voorganger en zijn mentor, Joris Van Severen.
Allereerst werd het denken van Gueuning getekend door een sterke manifestatie van het begrippenpaar personalisme en roeping, dat hij heeft meegekregen van Van Severen. Personalisme houdt in dat iedere actie van de mens als individu of als deel van een groep ten dienste staat van de volledige ontplooiing van iedere mens als persoon. Vanuit deze peiler van zijn denken kan men verklaren waarom Gueuning nogal weigerachtig stond t.o.v. collaboratie met het regime van Nazi-Duitsland, dat als totalitair regime een volledig andere invalshoek had op het menselijk wezen. Het is duidelijk dat enige voorzichtigheid geboden is bij het bestempelen van Gueuning als een loutere exponent van de totalitaire Nieuwe-Ordebewegingen. Zulk een onvoorzichtige vereenzelviging kan enkel uitgelokt worden door de uiterlijke gelijkenissen tussen Verdinaso en de totalitaire bewegingen, zoals de gedeelde nadruk van beide op orde. Echter werd ook dit ‘totalitaire’ begrip door Gueuning via zijn personele invalshoek bekeken: orde zag hij als een noodzakelijk middel dat de mens zich in zelfdiscipline moest opleggen om zo tot een zo efficiënt mogelijke persoonlijke ontwikkeling te komen. Deze originele visie kan men verklaren vanuit het persoonlijke leven van Gueuning, van beroep was hij namelijk onderwijzer (cf. zijn stichting van een eigen school in 1950).
Complementair aan het personalisme was het begrip roeping. Gueuning kan beschouwd worden als een exponent van Aristoteles in die zin dat hij zowel persoonlijk als politiek handelen van de mens zag als een teleologisch proces. Ieder mens heeft een unieke roeping in zijn leven en in de maatschappij die hij zo goed mogelijk moet invullen. Zingeving aan handelen en leven van de mens vloeit voort uit het vervullen van deze roeping. Ieder individu haalt tevens zijn uniciteit uit het feit dat iedere roeping uniek is. Iedere aparte en unieke roeping wordt in vervulling gebracht op het niveau dat gevormd wordt door het samenkomen van deze vervulde roepingen, het maatschappelijk vlak.
Vanuit deze teleologische visie evolueert Gueuning de noties van orde, vrijheid en maatschappij. Een maatschappij dient op ieder niveau de roeping van ieder individu te ondersteunen, daar zij tegelijkertijd de resultante is van deze vervulde roepingen. Maatschappij kan men aldus definiëren als de voedingsbodem én het resultaat van zichzelf ontplooiende individuen. Vrijheid wordt in dit kader niet bekeken vanuit een libertijnse bril als een doel op zich, maar wederom als een middel in de ontplooiing van de mens, zoals dat met de notie orde hetzelfde geval is.
Een verregaande originaliteit blijkt uit de toepassing van het besproken begrippenpaar vanuit persoonlijk vlak op het politieke vlak. Net zoals individuen hebben staten een unieke roeping bepaald door hun eigen uniciteit. Deze gedachtengang kan de kritische houding verklaren die Gueuning aannam t.o.v. het naoorlogse Europese eenmakingsproces. Hoewel hij een fervent voorstander was van een Europese integratie op ideëele en culturele basis, keurde hij juist het actuele proces af vanuit de verkeerd motivatie ervan. Een Europese Unie als louter middel tot economische doelen had voor hem noch zin noch slaagkans.
Een Europa van de toekomst moest voor hem een eenheid in verscheidenheid worden, ‘Unitas in diversitate’, waarin iedere natie zijn eigenheid behouden zag juist door de vervulling van een specifieke roeping. Het nationalisme zou als kader voor Europese integratie de unieke aard van ieder Europees volk vrijwaren. De Bourgondische Nederlanden kende hij een bevoorrechte status toe als motor van het Europese integratieproces vanuit een analyse van de geschiedenis van de Nederlanden. Doorheen de geschiedenis van Europa hadden de Nederladen de functie vervuld van transitzone, een zone voor contact tussen en integratie van de verscheidene Europese grootmachten.
Raf Praet v. Raffen, Ab-Actis KVHV-Gent, 2008-2009
00:14 Publié dans Histoire | Lien permanent | Commentaires (0) | Tags : pays-bas, grands pays-bas, belgique, belgicana, flandre, wallonie, solidarisme, nationalisme, mouvement étudiant | | del.icio.us | | Digg | Facebook
Les commentaires sont fermés.