Brussel, een artistiek Stromboli

Boekbespreking

Brussel staat vandaag centraal in veel politieke discussies, maar wat is er te vertellen over de geschiedenis van de stad? Eric Min schreef er een boek over, Frans Crols las het.

Frans Crols

 

Ex: http://www.doorbraak.be

Een tweede man die een pen kan voeren vertoont zich als Brusselkenner. Naast Geert van Istendael en zijn trefzekere en te prijzen 'Arm Brussel', van oude datum (1992) met heruitgaven, heeft Eric Min een ronduit fantastische biografie geschreven over Vlaanderens trots en schande. Eric Min en zijn fraaie, rijke zinnen ken ik sedert zijn waardevolle en vernieuwende levensverhaal over James Ensor. Men zou denken dat over die Oostendse schilder van bizarrerieën alles in veelvoud was herkauwd, niets bleek minder waar te zijn. Ensor was het eerste boek van Min, die ambtenaar is van de Vlaamse regering, en in zijn vrije tijd cultuurmedewerker van De Morgen. Wat Min leerde uit Ensor, een opdracht van uitgever Meulenhoff (nu Bezige Bij), is hoeveel braakgrond, hoeveel sluimerende bronnen en teksten er blijven voor het portretteren van kunstenaars, schrijvers, prominenten waarover men denkt alles geschreven te zijn. Fout. Soms zijn er honderden brieven nooit gelezen, bestudeerd of geannoteerd bij de familie, op zolderkamers, in archieven waar geen professor of assistent binnen wil. Dat is ook de ervaring die Min opdeed bij het schrijven van de biografie van Brussel.

Is de titel 'De eeuw van Brussel, 1850-1914' een loze reclamekreet om het boek interessanter te maken dan mag? Neen. De karakterisering is correct. In de tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste jaren van de twintigste eeuw was Brussel een artistieke, politieke, economisch uiterst dynamische, baanbrekende wereldstad. Niet de slonzige zus naast opulent Parijs. Op een beperkte plek - het centrum van de stad rond de nog bestaande winkelgalerijen (toen een unicum in Europa) en de wijk rond de vijvers van Elsene - ageerden een beperkt aantal mensen, 250 in totaal. Die 250 waren advocaten, schilders, letterkundigen, galeriehouders, professoren, politici, ondernemers. Een humus van geld, goede smaak, loge-idealen, nieuwe politieke inzichten, salons, kunsthuizen en excentriekelingen als de progressieve Edmond Picard, die ook een notoire anti-semiet was, naast socialistisch senator. Zijn anti-joodse pamfletten werden in 1940 herdrukt door Rex.

Kunst is niet per definitie een progressieve bezigheid, maar meestel wel en in het Brusselse geval zeker. De wegen, de nachten, de vriendinnen, de mecenassen, de bewonderaars van de langdurige bewoners of passanten van Brussel als Charles Baudelaire, Victor Hugo, Paul Verlaine, Arthur Rimbaud, Félicien Rops, Auguste Rodin, Victor Horta, Henry van de Velde, August Vermeylen kruisten mekaar aan de Zenne in een rondedans van kunstvertier, vooruitstrevende beeldenstorm, banketten, bordeelbezoek, artistieke doorbraken, politiek gekonkelfoes.

Brussel was een vrijstad in die jaren die de kunstzinnige internationale Franstalige beau monde aantrok en, zie hun brutale Brusselmemoires, afstootte. Uit een mengeling van gearriveerde artiesten met vernieuwers ontstond de Art Nouveau, de beeldhouwkunst van Rodin, de shockerende homopoëzie van Rimbaud, de productie van anarchistische pamfletten, met een Elysée Reclus, de gangmaker van het libertaire socialisme in Frankrijk die, eenmaal in de Belgische hoofdstad, als een van de weinige vooraanstaanden van dat bruisende Brussel opkwam voor het Nederlands. In die fascinerende ontbolsterende oude wereld duikt als een zelfdzame, naast Rik Wouters, Vlaamsgezinde op, August Vermeylen met het kunstentijdschrift Van Nu en Straks, en zijn bijdrage 'Vlaamsche en Europese Beweging' (1990).

Van Nu en Straks was antipaaps en anarchistisch en verfoeide het onderdanige katholicisme van het traditionele Vlaanderen. Vermeylen draaide 100 procent mee in 'de eeuw van Brussel' en was voorstander van links, emancipatie, vrijdenken, secularisering, het vrije huwelijk. Alhoewel hij braafjes en formeel in de echt trad met een poppetje uit de betere kringen die de vrijmetselaar zelfs tot aan het altaar sleurde.

Eric Min is een kosmopoliet met een progressieve ingesteldheid en deelt de klassieke afkeer van de linkse medemens voor wat Vlaams-nationaal is, nationalistisch, gebrand op volkse identiteit. Laat u daardoor niet afschrikken om zijn boek te lezen. De grootste Brusselvriend én de grootste Brusselvijand zullen smakelijke, erudiete uren doorbrengen bij de vele onbekende feiten en figuren en genieten van een taalzwier die van het bovenstebeste is.

Beoordeling : * * * *

Titel book : De eeuw van Brussel

Subtitel book : biografie van een wereldstad 1850-1914

Auteur : Eric Min

Uitgever : De Bezige Bij Antwerpen

Aantal pagina's : 418

Prijs : 34.99 €

ISBN nummer : 9789085423942

Uitgavejaar : 2013

Groot Brittannië opent grenzen voor Moslim Broederschap

Groot Brittannië opent grenzen voor Moslim Broederschap

Ex: http://xandernieuws.punt.nl

Egypte beschuldigt Britse regering van steunen islamitisch terrorisme en extremisme

Premier Cameron, die ooit zei dat de Britten zich aan de islam moeten aanpassen, en niet andersom, zet met het toelaten van de Moslim Broederschap terreurorganisatie nog meer druk op zijn eigen volk.

Groot Brittannië, Europees dhimmi-kampioen bij uitstek, heeft een nog diepere knieval voor de islam gemaakt door zijn grenzen te openen voor de Moslim Broederschap, die nota bene in Egypte officieel als terreurorganisatie te boek staat. Aan de overkant van Het Kanaal is te zien wat de gevolgen zijn van een almaar groter wordende moslimbevolking, die stap voor stap steeds meer druk op de democratie beginnen te zetten.

Het verval van Europa is wellicht nergens zo duidelijk zichtbaar als in Groot Brittannië. De regering in Londen heeft nu besloten dat het lidmaatschap van de Moslim Broederschap geen bewijs is van islamitisch extremisme. Het kabinet van de conservatieve premier David Cameron weigert de Broederschap als terreurorganisatie te kenmerken. Activisten van de Broederschap mogen dan ook vrijelijk in het land opereren, zolang ze de nationale wetten respecteren.

Egypte beschuldigt Londen van steun aan terrorisme

Dit geeft een aantal Broederschapleiders en andere leden, die Egypte ontvluchtten nadat hun president Mohamed Morsi werd afgezet, de mogelijkheid om publiekelijk politieke actie te ondernemen tegen de door de militairen gesteunde nieuwe Egyptische regering. Egyptische politici en mediakopstukken hebben de Britse regering al openlijk beschuldigd van het steunen van het islamitische terrorisme en extremisme, mede omdat de Moslim Broederschap de moederorganisatie van de Palestijnse terreurbeweging Hamas is. (1)

Egypte heeft een sterk argument: de Britten hebben immers meegeholpen met het afzetten van de Libische leider Muammar Gadaffi in 2011, waarna er een door het Westen gesteunde, aan Al-Qaeda gelieerd regime aan de macht kon komen.

Na Amerikaanse verraadt ook Britse regering eigen volk

De Britten zijn nu de eersten in Europa die officieel de deuren openen voor moslimterroristen. Daarmee heeft de regering Cameron zijn eigen volk verraden, en verdient daarom het predicaat 'crimineel'. Als de groeiende invloed van de islam geen halt toe wordt geroepen, staat dit waarschijnlijk ook andere EU-landen te wachten.

Eerder zette de Amerikaanse president Obama al een groot aantal Moslim Broederschapleden op hoge posities in zijn regering, en gaf hij hen een speciale VIP-status, zodat ze ongehinderd de VS in kunnen reizen. Onlangs leverden we niet alleen daar opnieuw bewijs voor, maar ook voor het feit dat Obama's broer Malik via o.a. de Barack H. Obama Foundation* openlijk Hamas, de voor oorlogsmisdaden gezochte Soedanese moslimpresident Al-Bashir en andere islamitische terreurgroepen steunt.

* Inmiddels is er in de VS een tweede stichting met exact dezelfde naam opgericht, hoogstwaarschijnlijk om de eerste stichting uit de wind te houden.

Xander

(1) Ahram Online (via Shoebat)

Zie ook o.a.:

29-01: Obama's broer sluit zich aan bij Hamas en zegt 'Jeruzalem is van ons'
20-01: Bevestigd: Regering Obama gaf leden Moslim Broederschap VIP-status
10-01: Generaal en oud-vicestafchef: Moslim Broederschap in regering Obama

2013:
02-12: Deal met Iran: Vervult Obama islamitische profetie over wegbereider Mahdi?
03-09: Egyptische krant: Obama is volwaardig lid van Moslim Broederschap
08-06: FBI noemt de Koran het geopenbaarde woord van god
|12-01: Egyptische magazine bevestigt infiltratie Moslim Broederschap Witte Huis

The World of C. H. Douglas

The World of C. H. Douglas

By Sandy Wolfe-Murray

Ex: http://www.counter-currents.com

“Salvation by history” — H. G. Wells, The Undying Fire

“The most effective way to destroy people is to deny and obliterate their own understanding of their history.” — George Orwell, Nineteen Eighty-Four

H. G. Wells described the devil and the adversary of all that is good as “the Unexpected,”[1] a condition suitable for any discussion concerning economics and C. H. Douglas. Of particular interest to New Righters is Douglas’ declaration that Social Credit “covers and comprehends a great deal more than the money question.” [2] It is more than economics and “fundamentally involves a conception, I feel a true conception – but you must enlarge upon that yourselves – of the relationship between individuals and their association in countries and nations and their association in groups.”[3] The unexpected is always present and in discussing the money aspect of Social Credit which Douglas regarded as “the scientific money system for the automation age of abundance and leisure”[4] we should understand the time in which Douglas lived. Unlike our age, his held a promise of future prosperity in a homogenous society. But, as Martin Armstrong wrote, “When it comes to the economy, you cannot extract weather, famine, earthquakes, volcanoes, or the study of war, and expect to comprehend the entire landscape within which we live no less assess future risk.”[5]

The medieval church had a saying that “dogma is life petrified.”[6] Life today is anything but petrified and our subject economics is as stressed as the social system; not that the two can ever be truly separated. Economics is dynamic and Martin Armstrong can now write that tax is a barbaric relic of the past and “since money is no longer tangible and predominantly electronic, there is no need for taxes anymore.”[7] The unexpected occurred and the trendy are using Bit Coin and paying the cashier with their smart phones. The mechanics are certainly available to facilitate any future introduction of Social Credit.

Douglas came to his theorem through his observation as an engineer. David Ricardo was a trader and a businessman, and his proposition of Comparative Advantage was achieved by observation. Adam Smith too, observed how things functioned before he wrote his masterpiece. The much maligned John Law, an experienced trader, was the first to use the term demand, and he was certainly the first to join it with the word supply. John Law used these two terms to establish the first theory of price movement — supply and demand.[8] Every other theory, Marxism, Keynesianism, Monetarism, or whatever, has proven to be false for without experience,[9] they tried to ascertain how things function. As a working engineer C. H. Douglas falls in between the serious economists such as Ricardo and Law and the empty headed theorists. Douglas might indeed hold the key to setting up a financial system for the world envisioned by the North American New Right. But before venturing forth into unchartered waters we should understand the world that gave us Douglas and his idea.

Although Douglas devised his theorem while at work in an aircraft factory during WWI his idea reached its apex during the 1930s when the world changed forever. The much-ignored Herbert Hoover came to office a mere seven months before Oct, 29th 1929, and by 1932 William Starr Myers, Professor of Politics of Princeton University, could declare “that President Hoover was the world leader who had contributed most to this victory over chaos. The battle against the depression had been won.”[10] Sadly, a year later, Irving Fisher was to say in a speech before the American Economic Association, December 28, 1933, “We should have been further on the road toward recovery today had there been no election last year. Recovery started under Mr. Hoover but . . . a recession occurred because of the fear over political uncertainties.”[11] Needless to say the introduction of Social Credit would be fraught with “political uncertainties.”

In the spirit of Douglas and his idea of association between individuals, groups, countries, and nations,[12] Hoover organized the President’s Unemployment Relief Organization which was a great success and as President Herbert Hoover said himself in pre multi-cultural America, “Modern society cannot survive with the defense of Cain, ‘Am I my brother’s keeper?’”[13] Like Julius Caesar before him, he realized precisely what the problem was and acted on it. Hoover lost the election, and Caesar was stabbed in the back because his efforts to save Rome cost the money-lending senators a third of their wealth.[14]

Douglas was born in England in 1873 when Queen Victoria was on the throne. She herself, most observers agree, was a Christian even though the 1851 religious census showed that the Church of England over which she reigned had less than half of the population of its home country as members. Such was the world of Douglas. After Victoria came Edward VII who reigned until 1910 and whose era marked a great turn in British society. Later, in 1930 the Church of England approved the use of condoms, and my readers are well aware how contraception insidiously lowers the IQ of a people. By the time Douglas died in 1953, the M.V. Empire Windrush had disgorged its cargo of Jamaicans on the shores of the Camp of the Saints, and globalization was in full swing.

Ever since the Adversary slithered up to Eve and whispered in her ear, “Yea, hath God said . . . ?” man has been twisting religion every which way to suit his own advantage. However, religion is part of the story and can’t really be excluded. From Douglas’s era and from some of his preserved lectures and writings some of the basic principles of the ancient faith and Merrie Olde Englande jump out; the Sabbath was made for man and not man for the Sabbath and that if a man did not provide for his own, and especially for those of his own house, he had denied the faith and was worse than an infidel.[15] But perhaps the greatest principle for the distribution of new wealth was that of Matthew 5:45 where Jesus told how God the Father made the sun shine on the evil and the good and how he sent the rain on the just and the unjust. After receiving his quota, it was up to each what he did with it. What Douglas abhorred was the philosophy of Frederick the Great of Prussia which prevails today, “Above all, uphold the following maxim, ‘that to despoil your neighbors is to deprive them of the means to injure you.’” Frederick, who may as well have written the “cold-blooded” Protocols of the Elders of Zion, which according to Douglas was either a plan or a prophecy and written by someone or some group promoting the ideal of the result justifying the means and that force is the first right.[16]

The two opposing forces in Douglas’ world were the Protocols and Christianity, although both had the same premise. Both recognized the “primacy and formative nature of ideas.” Douglas saw the Protocols as the Bible of the Anti-Christ, “and that its policy, Communism and Socialism, which can easily be linked with Frederick of Prussia as their first prominent and identifiable exponent, are essentially the policy of a religion of which the energizing factor is physical force and the fear of it.”[17] Douglas thought way back then that Britain was heading that way, and today James Davidson can write that America is sliding into a full East German-style lockdown.[18]

Douglas envisioned the world of “The Anti-Christ” as one possessing the essential characteristics of fear and violence of the Protocols. In comparison, Douglas regarded the world of Christ as that of courage, allied to love, i.e., perfect love casteth out fear. The knight of chivalry, Douglas wrote, watched his armor alone in the chapel throughout the night and then went out to do battle alone for love, against fear and oppression. The mass, wrote Douglas is unsaveable and as insane as the mob, and here we get to the driving force behind his Social Credit idea, “the object of anti-Christ is to keep mankind in ever larger mobs, thus defeating the object of Christ, to prevent the emergence of self-governing, self-conscious individuals, exercising free will, and choosing good because it is good.”[19]

In Douglas’s world of Christ and anti-Christ he put great store in his church and that “the policy embodied in Social Credit proposals was in consonance with, and was intended as far as possible to derive from, the philosophy of the Christian Church.”[20] Douglas however, was not blind to reality and could write what most people feel about the Church of England, namely “they love its exquisite liturgy, the mirror of a nobler day, and they would agree that it holds many good and able men; but it simply does not register. It is so tolerant that it is difficult to name anything to which it objects.”[21] As a member of the Church of England he was also cognizant that “government systems do not change human nature.”[22] He was well aware that the moral basis of society was changing and that what we vaguely call Christianity “is merely Liberal Judaism.”[23] The pillars of the ancient British Race, king, church, and commons have all gone, and only their ghosts remain. He did believe that the Magna Carta remained as a witness to the ancient idea that the Christian Church was the living incarnation of righteousness and that his Social Credit idea would be a more righteous means of distribution.

Decay is an ongoing process, and Douglas saw further signs of it in the utterances of the Jew, Lord Samuel who said that “It is indefensible that a man should sit in the House of Lords because his father sat there before him.”[24] Douglas saw that this would lead to the family being declared a myth, and we would all be citizens of the world. Heredity was to be retained for the Jew only, the same Jew that was employing the same tactic against the race “as that employed against the Christian Church – to deny the validity of its origins. Just a little at a time of course, but the direction is unmistakable.”[25] Twenty-five years later Wilmot Robertson would write The Dispossessed Majority.

Douglas believed that the modern transcendentalist Christianity of a world to come was considered safe and that earlier persecutions had only arisen when Christians tried to apply Christian economics. Even more radical was Douglas’s belief that the only justification for government was to allow you to do things more easily and comfortably; that to imagine that we are born into the world to be governed by something not inherent in the cosmos, i.e., money, “is one of the most astonishing pieces of hypnotism that has ever afflicted the world.”[26]

C. H. Douglas applied his Christian principles to what he saw as a still basically Christian and homogenous world. The Unexpected had occurred, and unlike medieval times not everyone belonged to the church any more. The driving force behind Douglas is as dead as the Rome of Julius Caesar. Douglas lived in a world of rising prosperity and would neither have expected the true engines of growth to be sent away nor the country flooded with cheap alien labor. Once again, the unexpected had occurred, and the challenge for today’s Social Creditors is not only the policy for wealth distribution but of regaining both the means and the ability to create wealth.

Notes

[1] H. G. Wells, The Undying Fire (New York: Macmillan, 1919), p. 2.

[2] C. H. Douglas, The Approach to Reality, p. 6.

[3] C. H. Douglas, The Approach to Reality, p. 6.

[4] C. H. Douglas, Social Credit, back cover.

[5] Martin Armstrong, Cycles of War, 1914, p. 8.

[6] David Knowles OBE, The English Mystics (London: Burns, Oates, and Washbourne, 1927), p. 15.

[7] http://armstrongeconomics.com/2014/01/13/the-tax-hunt-is-for-anyone-not-just-the-rich/ ^[2]

[8] Martin Armstrong, Theory and Observation and Plagiarism, December 21, 2013.

[9] Ibid.

[10] Herbert Hoover, The Memoirs of Herbert Hoover (New York: Macmillan, 1952), p. 164.

[11] Ibid.

[12] C. H. Douglas, The Approach to Reality (Warwickshire, England: KRP Publications, 1936), p. 6.

[13] Hoover, The Memoirs of Herbert Hoover, p. 151.

[14] Armstrong Martin Sovereign Debt Crisis (DVD) 2 1:45 50.

[15] 1st Timothy 5:8

[16] Douglas, C. H. The Realistic Position of the Church of England, 1948, p. 9.

[17] Ibid., p. 11.

[18] James Dale Davidson Strategic Investments Baltimore, January 2014.

[19] Douglas, The Realistic Position of the Church of England, p. 11.

[20] Ibid., p. 3.

[21] Ibid., p. 4.

[22] Ibid., p. 8.

[23] Ibid., p. 6.

[24] Ibid., p. 12.

[25] Ibid., p. 12.

[26] Ibid., p. 13.

---

Article printed from Counter-Currents Publishing: http://www.counter-currents.com

URL to article: http://www.counter-currents.com/2014/02/the-world-of-c-h-douglas/

URLs in this post:

[1] Image: http://www.counter-currents.com/wp-content/uploads/2012/12/Douglas2.jpg

[2] http://armstrongeconomics.com/2014/01/13/the-tax-hunt-is-for-anyone-not-just-the-rich/: http://armstrongeconomics.com/2014/01/13/the-tax-hunt-is-for-anyone-not-just-the-rich/

 

Author: Salman Rafi Sheikh

 

Pakistani Province of Baluchistan at Cross-Roads of Geo-Political games

Ex: http://journal-neo.org

 

Baluchistan, the energy rich western province of Pakistan, has been experiencing violence and conflict in the form of insurgency for many decades. Although this insurgency has partly resulted from the socio-economic deprivation of the province, however, there is also another dimension of this conflict—the direct involvement of certain foreign powers both regional and international. They have they been exploiting this deprivation for igniting conflict but also providing both the material and non-material support to the insurgents by passing resolutions in favour of an ‘Independent Baluchistan’ and providing military equipement for sustaining skrimishes against the government and the army of Pakistan. This very foreign involvement which has turned this otherwise ‘socio-political struggle’ against deprivation into different sub-forms: ethno-nationalism, sectarianism, provincial chauvinism, terrorism and ‘Talibanism’. And, it is this very foreign involvement that has made the insurgency exclusively ‘Baluch insurgency’ instead of an insurgency of the people of Baluchistan which include Pashtun and other ethnic communities too. However, these forms of the on-going spate of large scale violence are not necessarily the result of that purely Baluch struggle against deprivation, nor are the people of Baluchistan, or more specifically people of typical Baluch ethnic origin, themselves directly involved in it. There is a definite global geo-political context which, when taken into account, does explain to a reasonable extent the spread of violence and instability.

This aspect is related to the geographical location of Baluchistan at the maritime interface of the Western, Southern and Eastern segments of Asia alongside the Indian Ocean that further enhances its importance in facilitating global trade and energy shipments. Baluchistan thus provides a number of shortest possible land and sea route to and from the East and the West. For this very reason Baluchistan has become a ‘geo-strategic’ fulcrum of this arena of extremely heightened geo-political competition. The US sponsored idea of “Greater Baluchistan” has done Baluchistan no good. On top of all Baluchistan’s territorial link with Afghanistan and use of its territory for the facilitation of NATO supplies has made it even more vulnerable to the geo-political maneuvering of the US and its allies in the region.

The idea of “greater Baluchistan” includes not merely territorial disintegration of Pakistan alone; it also includes that of both Iran and Afghanistan. In introducing a resolution on ‘independent Baluchistan’ in the US House of Representative in 2012, the US Congressman Dana Rohrabacher said that the people of Baluchistan, “currently divided between Pakistan, Iran, and Afghanistan, have the right to self-determination and to their own sovereign country,” adding that they should be afforded full opportunity to choose their own status among the community of nations. This ‘moral support’ is being followed by the supply of ample foreign fundings, arms deliveries and military training. In 2001, Jane’s information group, one of the leading sources on intelligence information, reported that the RAW and MOSSAD have created five new agencies to penetrate Pakistan to target important religious figures, civil and military personnel, journalists, judges etc, and the current situation and information provided by Pakistan’s various security agencies also verifies the fact of foreign involvement in Baluchistan. Even the government of Afghanistan has been abetting the disruptive forces in igniting conflict in the region by providing territorial sanctuaries to the so-called insurgents.

The continuing Baluch struggle against “deprivation”, properly supplied by the Western fighter for the greater good have successfully spread the conflict into many zones of Baluchistan, making them virtually independent. By repeatedly highlighting and emphasizing the state of deprivation of the Baluch people, the US and its allies have been exploiting the Baluch youth that is dying out with foreign arms in its hands in an attempt to attain the much yearned after ‘national’ independence from the ‘dictatorial’ domination of the Punjab. In this context, the US Congress bill on Baluch’s right to separation and self determination, tabled in 2012, is one of the manifest examples of the deliberately designed geo-political maneuvering. That bill was and is not only a violation of the internationally recognized principle of non-intervention, but also a sort of window dressing of the US’ and its Western allies’ global agendas. In essence, it was nothing else but an attempt to give a ‘legitimate’ cover to pursue, on part of the US, the twentieth century grand objectives which include domination of the region extending from Baluchistan to Central Asia and Eurasia and to Eastern Asia by way of segmenting the entire region, thereby controlling and dominating the flow of energy to and from the Eastern, Central and Western segments of Asia through the Indian Ocean.

It is for this reason that many US policy makers have, from time to time, been emphasizing the geo-strategic significance of Baluchistan in terms of serving the “grand objectives” of the US. For example a prominent US expert on South Asian affairs, Selig Harrison, urged the White House in 2011 to contain the fast spreading influence of China in the India Ocean, “by supporting the movement for an independent Baluchistan along the Arabian Sea and working with Baluch insurgents to oust the Chinese from their budding naval base at Gwadar.” Similarly, the evidence of such an interest in disintegrating Pakistan can also be found in an article, “Blood Borders” written by a military analyst of the US, Lt. Col. Ralph Peter, who presented the idea of revision of the boundaries of the entire Middle East as per the wished of the people of locale, and further suggested the placement of the US forces in the region to “continue to fight for security from terrorism, for the prospect of democracy and for access to oil supplies in a region that is destined to fight itself.”

The US has thus been using its presence in Afghanistan, which is by default linked to the attainment of the US’ grand objectives, to play dirty game in Baluchistan too. In 2012, during a briefing to the upper house of Pakistan’s parliament, the then interior minister of Pakistan, Mr. Rehman Malik, presented a number of letters written by the Afghan government to provide funds, visas, weapons and ammunition to Brahamdagh Bugti’s followers inside Baluchistan. Only in Kandhar there were reported 24 CIA sponsored training camps which train insurgents for carrying out their militant missions inside Baluchistan; and moreover, since 2002, the CIA has been running training camps inside Baluchistan for the Baluchistan Liberation Army (BLA) and it has considerably assisted it in establishing a ‘state within a state.’

Needless to say, the CIA’s use of mercenaries to fight covert wars is an escapable feature of the US foreign policy. The arrest of such a mercenary, Raymond Davis, in Lahore blew the lid off the extensive role CIA covert operations are playing in creating the climate of violence and instability throughout Pakistan, and more specifically in Baluchistan. The underlying purpose of such covert operations is to manipulate in favour of supporting the Baluch peoples’ right to self-determination through secession.

That is how the neo-imperial forces of the West, led by the US, have been applying the policy of divide and rule—the classic political stratagem that has not escaped the interest of the neo-colonial states. While the truth is that the location of Baluchistan at the interface of three major segments of Asia, its maritime significance because of Gwadar port, its capacity to provide the shortest possible route to the landlocked states of Afghanistan and Central Asia, its capacity to serve as an international energy transit corridor, and its own untapped numerous reservoirs of energy sources add to its significance in the current era of extremely heightened competition in and around the Indian Ocean. As such, by disintegrating Pakistan, leading to an extended redrawing of regional boundaries, the US can significantly alter regional balance of power, and can place its own military in the region in the name of ‘maintaining peace and security.’

The US, in its quest for dominating the world is showing little to no respect for human rights Despite the fact that Pakistan is a non-NATO ally of the US,  is standing in the way of the U.S. and pays a handsome price for it.

Salman Rafi Sheikh, research-analyst of International Relations and Pakistan’s foreign and domestic affairs. Exclusively for the online magazine “New Eastern Outlook”.

Quel avenir pour notre industrie?

Nous ne serons pas sauvés par la seule innovation

Philippe Berthier
Ex: http://metamag.fr

La crise économique dure, mettant à mal notre modèle économique et social. Beaucoup d'hommes politiques et de journalistes focalisés sur le court terme ne comprennent pas la situation. Ils ne voient pas que nous vivons un choc pétrolier mou. Par rapport aux vingt années de contre-choc pétrolier (1986-2006), une quarantaine de milliards d'euros sortent chaque année du circuit économique.

Ignorant la contrainte physique, beaucoup imaginent le retour de la croissance. Comme si la croissance était un phénomène météorologique : on ne peut prévoir la pluie, mais on sait qu'elle reviendra. Les journalistes adorent cette attitude qui leur permet d’écrire une foule de papiers parfaitement creux. Ces derniers temps, on se réjouissait par exemple, du maintien des investissements étrangers en France, sans se rendre compte que la France exportait la même masse de capitaux et que les investissements en question concernaient plus la distribution que la production.

Les plus conscients des hommes politiques ont compris que la croissance reposait sur le progrès technique. Deux comportements apparaissent alors : le premier reste attaché à cette imprévisibilité : on ne sait pas ce que la science nous donnera, on ne peut pas prévoir l'avenir. Il est vrai qu'un certain nombre de progrès sont dus au hasard, la découverte de l'aspartame ou le passage d'internet du monde de la recherche à la ménagère de moins cinquante ans par exemple. Peut-on faire reposer l'avenir de nos enfants sur le hasard ? Epuisons alors les dernières réserves de pétrole, on trouvera bien une solution à temps. Ce propos choquant est pourtant la politique officielle de l'Europe de Bruxelles, qui ne prévoit pas de diminution de la consommation d'hydrocarbures en Europe. . Cette attitude a eu un précédent historique : l''espoir des derniers partisans de l'Axe dans les armes nouvelles à la fin de la guerre 39-45. La technique ne les a pas sauvés.

Les vrais hommes politiques, sont ceux qui ont compris que les tournants techniques ne sortent plus de quelques individus au hasard, mais qu'ils proviennent de plans de développement structurés et d'investissements. C'est comme cela que l'on a bâti le monde industriel. S'il y a des Bill Gates et des Steeve Jobs, c'est aussi parce qu'il existe une industrie des microprocesseurs

L'automne dernier, le tandem Hollande-Montebourg a prévu d'engager environ 3 milliards d'euros (il semble s'agir d'une valeur annuelle comme les autres chiffres de ce texte) dans 34 plans sur 36 initiaux, pour redresser l'industrie française. C'est approximativement la somme qui était affectée au crédit impôt recherche. Ces plans concernent quatre domaines : énergie, transport, information et matériaux.  La valeurs ajoutée, c'est à dire le flux monétaire provoqué par la réussite de ces plans serait de l'ordre de 45 milliards d'euros. Même si seulement la moitié des plans réussissait, l’investissement de l'état aura été judicieux. Mais en aucun cas les produits de l'innovation nous permettrait d'effacer la crise pétrolière, qui est un poids du même ordre, ni de faire face au choc démographique du vieillissement qui nécessite de trouver 20 milliards d'euros supplémentaires en 2020 et 100 en 2040. Le nombre d'emplois créés : 480 000, ne remplacerait même pas les 750 000 perdus dans l'industrie ces dix dernières années.

Sauf apport extérieur, comme un progrès en Asie sur le coût des batteries, il est donc impossible que nous puissions sauver notre économie par la seule innovation. Pour sauver notre industrie et notre économie, compte-tenu des sommes nécessaires, il faut donc compter sur nous mêmes : TVA sociale ou contribution sociale sur les importations : 7 à 15 milliards d'euros, retour aux 37 ou aux 39 heures : peut-être jusqu'à 40 milliards d'euros, réduire de moitié nos achats de voitures allemandes : une dizaine de milliards d'euros. Arrêter le rachat de l'électricité du photovoltaïque et de l'éolien offshore (6 milliards d'euros de surcoût en 2020) etc. Le redressement sera difficile et nous obligera à sortir du politiquement correct.

Bosnie : l’échec d’un multi-ethnisme artificiel

Bosnie : l’échec d’un multi-ethnisme artificiel

 

Un Léviathan européen au bord de l’explosion

 

Jean Bonnevey
Ex: http://metamag.fr

La Bosnie d’aujourd’hui est l’un des  états créés par l’effondrement de la grande Serbie qui rêvait de conserver, à son profit, la Yougoslavie. Bâtie sur l’utopie d’une Bosnie passée, tolérante et multi-ethnique, on a constitué un ensemble étatique artificiel. Faute de pouvoir épurer ethniquement la Bosnie de ses serbes, on les a laissé dans une entité territoriale normalement dépendante d’une autre, constitué de croates et de musulmans. Le but était de privilégier les musulmans en les unissant aux croates, non par affinité mais par opposition aux « méchants » serbes. Ce monstre pseudo démocratique et multiculturel, le Frankenstein bosniaque, parait peu viable et est en passe d’échapper totalement à son terrifiant créateur.

En fait ce sont les institutions imposés par les idéologues de Bruxelles qui rendent la crise insurmontable. Les appels à des législatives anticipées sont rendus illusoires par la complexité de l’administration imposée par la communauté internationale après le conflit intercommunautaire de 1992-95. Rassemblés depuis des jours devant le siège du gouvernement, à Sarajevo, des manifestants ont réclamé la démission du Premier ministre de l’entité croato-musulmane Nermin Niksic qui refuse de partir. Comme en Ukraine, mais apparemment cela intéresse moins les médias, allez savoir pourquoi.

«Je respecte le droit des citoyens de manifester, voire même de réclamer la démission du gouvernement. Mais nous estimons que mon départ et celui des ministres conduiraient à une paralysie au sein de l’entité» croato-musulmane, a déclaré M. Niksic. Mardi soir, le membre musulman de la présidence tripartite bosnienne et dirigeant du principal parti musulman (SDA), Bakir Izetbegovic, a également appelé à des élections anticipées. Les forces politiques de l’entité croato-musulmane formant, depuis la fin de la guerre, la Bosnie avec une entité serbe, se sont dites prêtes à aller aux urnes huit mois avant le scrutin prévu pour octobre. Les entités ne peuvent pas organiser séparément les élections. Or le président de l’entité serbe, Milorad Dodik, a clairement fait savoir qu’il refusait les élections anticipées.

Le gouvernement est tellement paralysé par sa décentralisation, qu’il a été incapable d’accompagner la transition vers le capitalisme. Les privatisations d’usines se sont soldées par des faillites. Aujourd’hui, près d’un Bosnien sur deux est sans emploi. Ainsi, la Bosnie se compose de deux entités : la Fédération de Bosnie-Herzégovine, croato-bosniaque, et la Republika Srpska, la république serbe de Bosnie. Chacune est subdivisée en cantons et régions. Les cantons disposent d’une grande autonomie et ont leur propre gouvernement. Ce véritable labyrinthe administratif est miné par le clientélisme et la corruption, qui refroidit les investisseurs étrangers.

Tuzla, ancien poumon industriel de Bosnie (métallurgie, chimie, charbon) est aujourd’hui une friche gangrenée par le chômage, le cœur de la protestation. La faillite de Dita, un fabricant de détergents, a été celle de trop. Alors que le mouvement de colère transcende pour l’instant les divisions ethniques, Bruxelles a appelé les autorités bosniennes à entendre les revendications des manifestants afin d‘éviter que la situation ne dégénère en un nouveau conflit inter communautaire.

La Bosnie et l’Europe, à bon entendeur ukrainien salut !

Herfried Münkler: Der Große Krieg

Herfried Münkler: Der Große Krieg. Die Welt 1914–1918

^[1]Rezension aus Sezession 58 / Februar 2014 

von Martin Grundweg

Ex: http://www.sezession.de

Dieses Buch ^[2] eines »Etablierten« über den Ersten Weltkrieg hält positive Überraschungen bereit: Für Herfried Münkler war das Deutsche Kaiserreich kein Hort des Bösen, vielmehr war die Selbststilisierung Frankreichs, Englands und der USA zu Verteidigern der Demokratie gegen die Barbarei reine Propaganda.

Die deutschen »Ideen von 1914« enthalten ein politisch konstruktives Freiheitsverständnis; »Tannenberg« und »Langemarck« sind zwar deutsche »Mythen«, halten aber im Kern einer »Entmythologisierung« stand, weil weder an der militärischen Leistung bei Tannenberg noch an der militärisch zwar sinnlosen, aber dennoch übermütig-heldenhaften Opferbereitschaft der Freiwilligen bei Langemarck zu zweifeln sei; das deutsche »Augusterlebnis« für »widerlegt« zu halten, nur weil nicht sämtliche Deutschen im August 1914 gleichermaßen begeistert über den Kriegsausbruch waren, ist grotesk; das Scheitern der deutschen und der US-amerikanischen Friedensinitiativen war nicht die Schuld des um Verständigung bemühten Reichskanzlers Bethmann Hollweg, sondern seiner unversöhnlichen französischen und englischen Kollegen; die geopolitische »Mittellage« Deutschlands ist ein tatsächlich bestehendes Problem; die These Niall Fergusons vom »falschen Krieg«, den England auf eigene Kosten und zum alleinigen Nutzen der USA geführt habe, ist durchaus plausibel.

Gut und Böse sind bei Münkler relativ gleich auf die beteiligten Staaten verteilt; in Deutschland waren die Militärs und Annexionisten die Bösen, während die Politiker und (liberalen) Befürworter eines »Verständigungsfriedens« die Guten waren.

Das Buch hat aber doch zwei erhebliche Schwächen. Die erste ist die fast durchgängig auf Deutschland beschränkte nationale Perspektive, die Münklers eigenem Anspruch widerspricht, eine Gesamtdarstellung des Ersten Weltkriegs zu bieten. Da ist es dann zu wenig, hin und wieder auf Ereignisse in Paris, London, Wien und St. Petersburg zu verweisen, die denen in Berlin mehr oder weniger ähnlich waren. Vor allem aber wird durch die breite Schilderung der deutschen Politik und Kriegführung permanent der Eindruck eines aktiven und angreifenden Deutschlands und einer passiven und verteidigenden Entente erzeugt. Zwar nennt Münkler Rußland als die für den Kriegsausbruch entscheidende Macht, hält aber insgesamt doch an einer zentralen Verantwortung Deutschlands für die Kriegsursachen sowie die Eskalation der Julikrise fest.

Die zweite Schwäche des -Buches hängt damit zusammen, daß Münkler kein Historiker, sondern Politologe ist, und daß man dies auch merkt. Münkler bleibt ganz und gar abhängig von dem, was die Forschungsliteratur der letzten Jahrzehnte zu bieten hat, und kann diese dann mit mehr oder weniger originellen Ideen ergänzen, aber nicht immer einleuchtend in den historischen Zusammenhang einordnen.

So folgt er im großen und ganzen der Behauptung, die massive antideutsche Kriegspropaganda habe im »brutalen Vorgehen« der Deutschen in Belgien eine rationale Ursache gehabt und verzichtet dabei weitgehend darauf, das Verhalten der deutschen Besatzungsmacht in Belgien mit dem Verhalten der Kriegsgegner in ähnlichen Situationen zu vergleichen. Immerhin aber verweist Münkler auf die Möglichkeit eines solchen Vergleichs, wenn er erwähnt, daß auch Ausländer wie Sven Hedin die Deutschen mit dem Hinweis auf das viel brutalere Vorgehen Rußlands in Ostpreußen in Schutz nahmen. Aus unerfindlichen Gründen hält Münkler diese Argumentation aber für »schwach« und wenig überzeugend.

Der Unterschied zu Arbeiten von Historikern fällt besonders ins Auge, wenn man die Darstellung der Kriegsursachen bei Münkler mit derjenigen Christopher Clarks (Die Schlafwandler ^[3]) vergleicht: Münkler betont zwar, daß Deutschlands »Blankoscheck« für Österreich-Ungarn in der Julikrise 1914 alles andere als verantwortungslos gewesen sei. Man müsse auch die ganz ähnlichen Zusagen Rußlands an Serbien und Frankreichs an Rußland berücksichtigen. Auch könne von einer »Störenfriedrolle« des Deutschen Reiches nur bedingt gesprochen werden. Er bleibt aber doch der alten Sichtweise verhaftet, nach der Deutschlands bloßes Vorhandensein eine Art Sicherheitsrisiko für die Entente-Mächte gewesen sei, angesichts dessen die deutsche Politik ein besonneneres Auftreten an den Tag hätte legen müssen. Clark zeigt dagegen, daß die Einkreisung Deutschlands kaum mit einer angeblichen deutschen »Gefahr« zusammenhing, sondern mit davon unabhängigen Verschiebungen des europäischen Staatensystems.

Trotz dieser Schwächen ist Münklers Buch zu begrüßen. Als stellenweise origineller Überblick über den Ersten Weltkrieg aus deutscher Perspektive und als zusammenfassende Kommentierung des gegenwärtigen Forschungsstandes ist es sinnvoll benutzbar. Es ist zudem trotz gewisser Einschränkungen eine weitere Referenzgröße für die wissenschaftliche Erledigung deutscher Hauptschuldvorwürfe. Das ist schon viel wert in Anbetracht der in diesem Jahr bevorstehenden geschichtspolitischen Auseinandersetzungen um die Deutung des Ersten Weltkriegs. Münkler wird dabei vermutlich eher auf der richtigen Seite stehen.

Herfried Münkler: Der Große Krieg. Die Welt 1914–1918 ^[4], Berlin: Rowohlt 2013. 928 S., 29.95 €

Vive Poutine, la bête noire des bien pensants!

Vive Poutine, la bête noire des bien pensants

par Guillaume Faye

Ex: http://www.gfaye.com

Les critiques contre le régime de Vladimir Poutine sont connues : sous son règne, la Russie ne serait pas démocratique et deviendrait menaçante. Poutine serait une sorte de Néron, un nouvel Ivan le Terrible. Il pratiquerait le culte de la personnalité, il tiendrait l’immense pays grâce à ses réseaux, à la fois financiers, industriels et policiers (la théorie de la ”verticale du pouvoir ” et le réseau des siloviki), il serait corrompu et son pouvoir fort opprimerait les braves opposants démocrates, jetés en prison par une justice aux ordres ; la démocratie russe serait truquée, comme les élections, les homosexuels persécutés, les médias muselés et aux ordres, l’Ukraine en proie à un horrible chantage impérialiste et le tyran de Damas cajolé ; les Jeux olympiques d’hiver de Sotchi seraient un hymne indécent à la gloire du héros des Putin’s Girls.  Etc. Etc . N’en jetez plus.

Bref, Poutine est devenu le diable pour tous les milieux dirigeants et médiatiques occidentaux et le syndrome anti poutinien est partagé par la classe journalistique et tous les perroquets de l’idéologie dominante. Pour qui, comme moi, est coutumier de faire des conférences en Russie et d’y publier, ces accusations ont un côté surréaliste. J’ai beaucoup plus de liberté d’expression en Russie qu’en Europe occidentale et notamment en France. La censure, sournoise ou brutale, du ”politiquement correct” n’y existe pas. Et le ”poutinement incorrect” peut s’y exprimer.

Les bien-pensants, héritiers à 80 % d’une idéologie de gauche, devraient regarder la poutre qui est dans leurs yeux plutôt que la paille qui est dans celui du voisin. Ces descendant du gauchisme, aujourd’hui au pouvoir au sein de l’État PS  allié aux Verts et – souvent – au PC, sont les descendants d’une famille politique qui a soutenu les pires dictatures totalitaires criminelles, du communisme soviétique au régime maoïste, en passant par les Khmers rouges et l’Albanie communiste. Et aujourd’hui ils vouent aux gémonies le régime « antidémocratique » de la Russie  de Poutine.  Ce sont  de piètres donneurs de leçons.

La France sous l’État PS est-elle ”démocratique”, alors que le parti pseudo-écologiste EELV (faux nez du gauchisme trotskiste), qui représente 2,31 % des voix,  impose, en lobby minoritaire, des lois sociétales et des mesures énergétiques absurdes et rejetées par la majorité de l’opinion ? La France de l’État PS est-elle démocratique quant elle instaure une politique judiciaire laxiste, source d’explosion de la criminalité, quand elle ouvre toutes les vannes à l’immigration incontrôlée, quand elle naturalise et régularise à tout va, quand elle élabore des batteries de dispositions destructrices de l’identité nationale, quand elle entérine le règne de corporations syndicales minoritaires et grassement subventionnées, quand elle obéit aux lobbies communautaristes ?  De l’Éducation nationale à la politique pénale, en passant par la politique familiale, fiscale ou migratoire, ce pays est-il démocratique quand les orientations suivies sont contraires aux souhaits de 60%  de la population, du pays réel ? Il faut dire que la droite au pouvoir avant l’État PS avait, de manière plus atténuée, pratiqué exactement la même stratégie anti-populaire.

Et quand on parle du muselage, de la censure et du contrôle des médias par le régime de Poutine (affirmation très largement exagérée), on oublie de préciser qu’en France, les chaines de TV, les radios, la grande presse, les grands sites Internet sont à 90% aux mains de l’idéologie et des réseaux de l’oligocratie et de sa pensée unique. Le soft-totalitarisme, c’est chez  nous qu’il sévit.   

C’est cela, la démocratie française, dispensatrice de morale à la Russie de Poutine ? Poutine à trois fois plus d’opinions favorables dans son peuple que M. Hollande dans le sien. Nous sommes victimes en Occident d’une désinformation globale sur la Russie de Poutine. Alors, il faut cesser de taper sur celui dont la politique est approuvée par une très large majorité de l’opinion russe : c’est-à-dire l’opinion populaire, pas celle des élites occidentalisées ou d’une certaine bourgeoisie de Moscou et Saint-Pétersbourg. Mais la gauche bien-pensante ne supporte pas l’opinion de la majorité du peuple – surtout du petit peuple qu’elle méprise comme inculte – et elle nomme « populisme » toute politique qui en tient compte, en l’assimilant au fascisme.  

En réalité, les véritables raisons de la haine envers Poutine de la part de l’idéologie dominante (à distinguer de l’opinion populaire majoritaire) ne proviennent absolument pas de ce que son régime serait ”antidémocratique” (car la gauche s’est toujours moqué de la démocratie) mais de ses orientations qui choquent l’oligocratie et l’intelligentsia médiatique. Les deux éléments principaux du Poutine bashing  sont  :  

1) Poutine a décidé de refaire de la Russie une grande puissance et de lui redonner une force et un prestige international. Cela heurte les sentiments d’une certaine russophobie occidentale. La gauche française bien-pensante s’allie en cela avec  Washington. Collusion.  On relance le mythe de l’ ”impérialisme russe”.  On déteste une Russie puissante et animée par le patriotisme dans les milieux de l’Union européenne (on pourrait parler de l’Union anti européenne) qui sont soumis, hélas,  à la géostratégie américaine. S’ajoute à cela le soutien de la Russie  au pouvoir syrien, un sujet qui  mériterait un autre article.

2) Poutine développe en Russie les notions de patriotisme, de regain de la natalité autochtone, de respect des valeurs  traditionnelles du peuple russe, d’enracinement, d’arrêt de l’immigration incontrôlée, de coopération avec l’Église orthodoxe. Tout cela est profondément choquant pour l’oligocratie occidentale, parce que cela heurte de front son idéologie, ses passions et ses lubies. Poutine commet un péché capital en se démarquant du dogme du cosmopolitisme ; et en osant dire qu’il veut lutter contre la décadence des mœurs et affirmer l’identité russe ancestrale, il s’expose en affreux tyran. Poutine ne serait-il pas complice des idées fascistes de la Manif  pour tous ?        

À ce propos, la loi votée par la Douma contre la propagande envers les pratiques homosexuelles, et contre l’adoption d’enfants russes  par des couples homos étrangers, comme l’hostilité  du pouvoir russe envers la Gay Pride et le mariage homo ont été interprétées par les idéologues occidentaux comme des monstruosités. Alors qu’il s’agit de simple bon sens et de positions suivies par 80% des pays du monde. L’arrestation et l’incarcération des Pussy Riots  profanatrices de la cathédrale du Saint-Sauveur (et depuis libérées, ce qui révèle une faiblesse du pouvoir) ont aussi été présentées comme des pratiques scandaleuses, dignes de l’ancien goulag. On nage en plein délire.  

Donc, la diabolisation de Poutine repose sur ces deux éléments et non pas sur le fait qu’il serait à la tête d’un régime oppresseur des libertés. Cette hypocrisie antirusse des sphères dirigeantes occidentales est démontrée par l’extrême tolérance envers les régimes des monarchies du Golfe et envers le pouvoir chinois qui sont, eux, de véritables dictatures. Il y a dans le monde, en Asie, en Afrique, en Amérique latine, de multiples régimes autrement plus ”antidémocratiques” que la Russie. Silence. On préfère concentrer le tir sur Poutine. Parce que Poutine a des idées qui dérangent, des valeurs qui choquent les bien-pensants. Parler de Poutine comme d’un  tyran est très snob dans les salons bobos parisiens, où l’image compte plus que la réalité.

En réalité, qu’est donc le régime actuel russe ? Certes, c’est un pouvoir fort. Mais il est impossible de faire autrement dans l’immense Fédération de Russie. C’est son histoire millénaire. Un système entamé par la corruption ? Certes, mais pas plus qu’ailleurs et souvent moins qu’ailleurs dans le monde. Un pays privé de libertés ? Comparez avec l’Union soviétique et vous aurez la réponse. Depuis que Poutine est au pouvoir, depuis l’an 2000, la Russie s’est redressée économiquement et reprend sa place comme grande puissance ; la pauvreté a reculé et le PIB par habitant nettement progressé. Bien sûr, d’énormes problèmes demeurent que je n’ai pas le temps ici d’énumérer. Tout n’est pas rose. Mais où les choses sont-elles roses ? On voudrait que la Russie devienne une Suisse géante ?

L’intérêt de l’Europe, comme je l’ai toujours dit, c’est l’axe d’alliance avec la Russie, qui partage avec nous la même civilisation dans les profondeurs, le même socle ethno-culturel, le même ensemble historique. Ce qui gêne au fond, profondément, les anti-poutiniens, de manière maladive, c’est que Poutine défend, de manière assez tranquille, des idées d’identité et de puissance, de tradition et d’innovation, qu’il se méfie de l’islamisme (et de l’islam) comme de la peste, qu’il est très défavorable à l’immigration, qu’il est nataliste et familialiste et qu’il considère nombre de valeurs ”sociétales” de l’Occident comme des anti-valeurs nihilistes. Nauséabond et inadmissible  pour les prêtres de la pensée dominante.

L’ex-KGB Poutine, rebaptisé homme de droite voire d’extrême-droite, perturbe le logiciel plein de bugs de l’intelligentsia gauchiste au pouvoir. Poutine se met aussi en valeur  comme un athlète, un chéri des filles (grand bien lui fasse), ce qui suscite la jalousie de dirigeants occidentaux qui détestent toute allusion à la virilité.  Poutine joue habilement de son image virile, en direction des Russes. Ce qui, évidemment, suscite la colère des idéologues occidentaux pour lesquels la ”virilité blanche” est le péché suprême.

Vive Poutine, donc, et vive la Russie. 

Refondation ou implosion de l’Europe ?

Refondation ou implosion de l’Europe ?

par Georges FELTIN-TRACOL

Fondée à la fin des années 1990, l’Alliance sociale des peuples et pays de France fut animée par Benjamin Guillemaind jusqu’à sa disparition en 2012. Puisant à la fois dans la doctrine sociale de l’Église, les travaux des non-conformistes des années 1930, les thèses néo-corporatistes et les analyses « créditistes » et « distributistes », l’Alliance sociale se préoccupe en particulier de questions économiques et sociales. Elle ne néglige toutefois pas les problèmes de société et d’aménagement du territoire. Ce nouveau recueil témoigne de la pluralité de ses centres d’intérêt.

 

Dans une introduction percutante, Alexis Arette, ancien commando en Indochine, ex-élu régional frontiste, autonomiste béarnais, militant syndicaliste agricole, poète catholique engagé et organisateur naguère de belles jacqueries vers 1992 – 1993, en retrace l’histoire. L’Alliance sociale résulte d’une entente conclue entre le courant chrétien qui militait au sein de l’Alliance solidariste aux côtés de Gérard Bouchet, et les réseaux néo-corporatistes, anti-libéraux et fédéralistes de Benjamin Guillemaind, d’où une perception originale de la nation. « Patrie et Nation peuvent parfois se confondre, mais aussi se distinguer par le fait qu’une nation peut réunir de multiples patries (p. 15). »

 

L’ouvrage se divise en deux grandes parties. L’une s’intitule « Investir dans l’homme et dans les territoires » et porte sur la démographie, la nécessité de rendre ses lettres de noblesse à l’apprentissage, aux mutations territoriales, aux relations professionnelles et à l’éducation. Avec le sens aigu de l’expertise géographiques qu’on lui connaît, Loeiz Laurent suggère quelques mesures adaptées aux mutations sociales de l’espace français. Autre expert, en éducation cette fois-ci, Yves Morel s’attache à récuser tant l’« école pédagogiste » que l’« école républicaine ». Il souligne que les réformes scolaires s’inscrivent dans un processus européen décidé à Barcelone au temps de la calamiteuse cohabitation Chirac – Jospin. Il s’attache aussi à faire redécouvrir « des critiques oubliées de notre système scolaire (p. 182) » dans les personnes d’Édouard Demolins (1852 – 1907) et de Gustave Le Bon (1841 – 1931), à « dédiaboliser Rousseau (p. 187) » et à redécouvrir les méthodes pédagogiques des « Frères des Écoles chrétiennes (p. 189) ». Il souhaite par ailleurs « en finir avec le modèle éducatif jésuitique (p. 191) » et désétatiser l’enseignement dans une démarche libérale. Il est fort probable que la libération des énergies et des initiatives ne suffira pas, car le modèle de l’école privée – y compris hors contrat – est aussi inefficace que le système public. La solution reposerait sur un processus fractionnaire, séparatiste et communautaire d’écoles informelles, autogérées et auto-suffisantes quasi-clandestines dépendantes de quelques familles regroupées localement.

 

Sous le titre global de « Restaurer les équilibres économiques », l’autre partie se penche sur des enjeux économiques primordiaux. Tous les contributeurs s’accordent sur « le fonctionnement de l’Europe [qui] est donc à l’opposé du principe de subsidiarité (p. 30) » et rejettent tant l’actuelle Union dite européenne que l’influence prégnante de l’Occident yankee. Derrière ces instances supranationales mortifères se trouvent des agents du mondialisme dont le dessein final « est d’instaurer un gouvernement mondial. […] Les deux principaux moyens pour arriver à cette fin sont d’une part l’O.M.C. (Organisation mondiale du commerce), qui est le fer de lance de ce projet puisque l’O.M.C. a pour objectif d’abolir toutes les barrières douanières à l’échelle planétaire; d’autre part la mise en place de sociétés multi-ethniques, multiculturelles et multiconfessionnelles. Il est facile de voir que ces deux instruments conduisent à terme au même résultat : la dissolution et la disparition des États (p. 37) ». Georges Tartaret estime par conséquent que « la Federal Reserve (ou FED) n’est pas simplement la banque centrale des États-Unis puisqu’elle regroupe dans son conseil d’administration des représentants des plus grandes banques de la planète. C’est bien l’amorce d’un gouvernement mondial (p. 42) ».

 

Conseiller économique de Marine Le Pen, Bruno Lemaire considère pour sa part que « le véritable conflit n’oppose pas, ou plus, les entrepreneurs aux salariés, mais les financiers aux “ productifs ”, que ces “ productifs ” soient patrons de P.M.E. ou simples salariés. La vraie cassure est là, dans cette financiarisation rampante de l’économie, favorisée par cette confusion, parfois cette concussion, entre le monde banco-financier et nos élites, issus souvent des mêmes grandes écoles ou universités (p. 65) ». Les tenants du mondialisme se recrutent parmi les cadres, supérieurs ou non, des firmes transnationales à visée oligopolistique. Corrompant hauts fonctionnaires et politiciens, elles cherchent à étouffer les P.M.E., ces véritables poumons de l’économie réelle. Contre leur disparition programmée, Georges Tartaret et Janpier Dutrieux pensent qu’un État-stratège doit, si les circonstances l’exigent, « prendre une participation minoritaire et temporaire dans les entreprises des secteurs stratégiques, ou favoriser l’apparition de nouveaux investisseurs institutionnels (fonds souverains), pour consolider les bases actionnariales nationales, soutenir l’actionnariat salarié et familial qui est un facteur d’enracinement et permet d’arbitrer localement la répartition des revenus (p. 133) ».

 

Dans un autre article, Georges Tartaret défend clairement le modèle rhénan qui déborde très largement de la seule Rhénanie, voire de l’Allemagne puisqu’on le retrouve aussi bien en Italie du Nord, dans la région de Cholet ou en Vendée. Cependant, ce modèle rhénan se réfère à l’ordolibéralisme qui est une variante originale du libéralisme, cet ennemi principal déterminant. Fallait-il ensuite se lancer dans un vibrant plaidoyer en faveur de la restauration monarchique ? « Seul le retour du roi, écrit-il, permettra au peuple français de retrouver son unité grâce au caractère fédérateur de la monarchie. Alors que la république n’apporte que la division, les Français pourront retrouver leur unité en redécouvrant leur identité nationale. Et le roi est le mieux placé pour incarner celle-ci. Du fait de sa vocation surnaturelle, c’est à elle qu’échoit le rôle d’entraîner les autres pays européens vers un retour à la royauté. L’Europe, en effet, a besoin pour cela que se développent dans chaque pays un parti royaliste. C’est l’action concertée de tous les partis royalistes qui, seule, permettra de reconstruire une Europe chrétienne (p. 47). »

 

Les contributions les plus captivantes en dépit de leur technicité certaine sont celles qui évoquent le sort de l’euro. Bruno Lemaire constate que « l’euro n’était pas nécessairement une mauvaise idée en soi […] si ce n’est que les hypothèses techniques sur lesquelles elle pouvait être bâtie n’étaient pas bonnes (p. 63) ». Janpier Dutrieux rappelle que le Système monétaire européen fut victime des attaques de Soros, des grandes banques atlantiques et des futurs oligarques occidentaux dès les décennies 1970 – 1980. « On peut donc dire, note-t-il, que l’Union européenne s’est progressivement donnée à ce que l’on appelle la mondialisation financière, soumission qui l’a détournée de ses ambitions d’origine (p. 78). » Le traité de Maastricht « avait certes pour but annoncé de préparer la C.E.E. à devenir une puissance économique mondiale en devenant l’Union européenne, mais sans nul doute d’essayer de rattacher l’Allemagne à une autorité supranationale (p. 55) ».

 

Les deux auteurs s’accordent sur la nécessité de passer d’une monnaie unique à la monnaie commune. Pour Bruno Lemaire, « la première propriété d’une monnaie commune, c’est que… ce n’est pas une monnaie, au sens où elle ne peut être utilisée directement pour des paiements. Une “ monnaie commune ” – qui n’est donc pas une monnaie – est une unité de compte, qui va permettre de comparer entre elles diverses monnaies nationales (pp. 61 – 62) ». Mais Janpier Dutrieux va plus loin. Il entend « refonder la zone euro autour de deux garanties : l’autonomie des politiques monétaires et l’équilibre des échanges extérieurs de chaque nation (p. 84) ». Cette nouvelle eurozone favoriserait ainsi « une monnaie commune européenne exclusivement réservée aux échanges extra-nationaux (p. 90) », ce qui implique « une zone de solidarité économique (p. 91) ». Il s’en suivrait que « la zone euro [devienne] une zone européenne de compensation monétaire dont l’objectif est de produire une unité de compte et de réserve commune aux Banques centrales membres, de promouvoir les équilibres extérieurs et d’encourager la demande (p. 92) ».

 

Ce n’est pas tout ! Janpier Dutrieux prône en outre une « incontournable réforme bancaire et monétaire (p. 95) » en séparant fermement les activités bancaires de dépôt des activités bancaires de prêt. Cela signifie de valoriser « un nouveau modèle de protection sociale (p. 115) ». Il suggère ainsi la mise en place d’un revenu d’existence. Ce « dividende national, instrument d’une protection sociale permanente […] instituera une troisième source de revenu entre celles du travail et du capital. Il fondera un nouvel arbitrage du partage de la valeur ajoutée, distributif, mutuel et coopératif (p. 117) ».

 

Il est regrettable qu’un tel ouvrage ne suscite aucun débat sérieux. Certes, les participants à ce recueil ne sont pas des « fils de pub », des communicants spécialistes dans le maniement d’idées creuses et de concepts vides. Ils tirent toutes leurs conclusions de cas pratiques surgis du quotidien. Il est toujours dangereux d’ignorer les réalités. Cependant, ce n’est pas l’Europe qui risque l’implosion ou la refondation, plutôt une Union pseudo-européenne qui, comme la qualifie fort justement Georges Tartaret, « n’est que le décalque politique de l’O.T.A.N. (p. 45) ». L’implosion s’impose donc comme un  passage indispensable afin de refonder l’idée européenne sur une orientation enfin continentale, identitaire et… impériale !

 

Georges Feltin-Tracol

 

• Alliance sociale des peuples et pays de France, L’Europe, implosion ou refondation ? Ou du danger d’ignorer les réalités. Propositions d’ordre politique, économique et social de reconstruction d’un nouveau modèle, Les Éditions d’Héligoland (B.P. 2, F – 27 290 Pont-Authou, Normandie), 2013, 253 p., 20 €.

---

Article printed from Europe Maxima: http://www.europemaxima.com

URL to article: http://www.europemaxima.com/?p=3563

 

B(r)its debat over Eerste Wereldoorlog

Over de Eerste Wereldoorlog wordt duchtig gediscuteerd. In Duitsland door historici en in Groot-Brittannië zelfs door politici. Maar in het laatste geval niet altijd zoals het gentlemen betaamt.

Dirk Rochtus

Ex: http://www.doorbraak.be

Volgens de Australische historicus Christopher Clark dragen alle Europese mogendheden hun deel van de schuld aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Enkele jonge Duitse historici sluiten zich daarbij aan en menen dat de these van de ‘Alleinschuld’ van het Duitse keizerrijk ertoe diende om Duitsland met een schuldgevoel op te zadelen en als het ware te temmen binnen Europa. Sommige van hun eerder linkse collega’s houden vast aan die these uit vrees voor een Duitse macht die niet ingesnoerd zou zijn. In dat debat kruisen de Duitse historici de degens op een beschaafde manier. Heel wat heviger gaat er het in Groot-Brittannië aan toe.

Zelfbeeld

De Britten zijn opgegroeid met de idee dat hun land in naam van de democratie en de vrijheid een rechtvaardige oorlog voerde tegen een Duitse agressor. Als nu zou blijken dat ook hun toenmalige regering bijgedragen heeft tot de escalatie van een locaal conflict tot een wereldbrand, kon hun zelfbeeld wel eens enorme schade oplopen. Tenminste, dat geloven Britse politici van conservatieve signatuur. In The Daily Mail verdedigt Michael Gove, Tory minister van Onderwijs, de deelname van Groot-Brittannië aan de Eerste Wereldoorlog als het voeren van een ‘just war’ (rechtvaardige oorlog) tegen een Duitsland dat er expansionistische oorlogsdoeleinden op nahield en de regels van de internationale orde met de voeten trad (bedoeld is de schending van de Belgische neutraliteit).  Gove hecht veel waarde aan de studie van de geschiedenis. Ze dient er ook toe om ‘het verleden van ons land en zijn plaats in de wereld’ beter te begrijpen. Er zouden nogal wat gelijkenissen zijn tussen de wereld van 1914 en die van 2014:  ‘Because the challenges we face today – great power rivalry, migrant populations on the move, rapid social upheaval, growing global economic interdependence, massive technological change and fragile confidence in political elites – are all challenges our forebears faced.’ (‘Want de uitdagingen waarmee we vandaag geconfronteerd worden – rivaliteit tussen de grootmachten, migratiestromen, toenemende globale economische interdependentie, massieve technologische veranderingen en broos vertrouwen in politieke elites – het zijn allemaal uitdagingen waar onze voorouders tegenaan keken’).

Democratie

De Britse soldaten waren volgens Gove ten strijde getrokken omdat ze geloofden in de ‘Westerse liberale orde’. Gove kant zich tegen televisiedrama’s zoals Blackadder die de oorlog voorstellen als een reeks van catastrofale beslissingen die door een wereldvreemde elite werden genomen. Evenmin genade vinden in zijn ogen ‘linkse academici’ die zulke mythes voeden. De Britse onderwijsminister heeft het daarbij gemunt op een historicus als Richard Evans (Oxford) volgens wie de oorlogsvrijwilligers van toen zich vergisten als ze dachten voor de vrijheid te vechten. Evans vraagt zich hoe je het argument kan hard maken dat Groot-Brittannië voor de democratie vocht als zijn belangrijkste bondgenoot Rusland, het despotische tsarenrijk, was? Bovendien kende het Duitse keizerrijk het algemene stemrecht voor mannen, terwijl 40% van de Britse soldaten die in de modder van de loopgraven ploeterden dat recht niet eens konden uitoefenen.

Het offer van Vlaanderen

Heeft de Britse linkerzijde lesjes te leren van de Conservatives over ‘the virtues of patriotism, honour and courage’ (‘de deugden van patriottisme, eer en moed’)? Tristam Hunt meent van niet. Deze politicus van het linkse Labour fungeert als shadow education secretary (‘schaduwminister van onderwijs’, de tegenhanger bij de oppositie van een ministerieel ambt). Hij wijst erop dat de Britse vakbonden bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog opriepen ‘to fight Prussianism’ (‘om het Pruisische militarisme te bestrijden’). 250 000 vakbondsleden gaven gehoor aan deze oproep en meldden zich vrijwillig voor het front. Hunt neemt links in bescherming tegen het verwijt als zou het niet vaderlandslievend zijn. Tegelijk weert hij zich tegen de aanklacht als zou het relativisme dat schuilt in de stelling dat alle oorlogvoerende partijen schuldig zijn, verraad betekenen van ‘the sacrifice of Flanders’ (‘het offer dat de soldaten in Vlaanderen brachten’). Hunt verwerpt de ‘these van de Alleinschuld’ van Duitsland. De Duitse historicus Fritz Fischer verdedigde haar in de jaren ’60 en ook zijn Britse collega Max Hastings doet dat. Maar Tristam Hunt gelooft met Christopher Clark dat andere naties even imperialistisch waren als Duitsland en dat het geen zin heeft om een van hen de zwarte peter toe te schuiven. Even dwaas is het om – zoals Gove doet – ‘1918’ te willen afschilderen als ‘simplistic nationalistic triumph’ (‘een simplistische nationalistische triomf’) gezien de dood van 15 miljoen mensen in de Eerste Wereldoorlog. De politici van toen hebben volgens Hunt daaruit geen lering getrokken, de Tweede Wereldoorlog bewijst het.

Herrie

Boris Johnson is historicus en burgemeester van Londen. Hij is naar eigen zeggen conservatief geworden omdat hij de manier haat waarop ‘Lefties always seemed to be trying to cover up embarrassing facts about human nature’ (‘… linkse mensen altijd leken te proberen om vervelende feiten over de menselijke aard te verdoezelen’). In The Telegraph reageert hij vlijmscherp op Tristam Hunt. Voor hem staat het buiten kijf dat het Duitse imperialisme schuld is aan de Eerste Wereldoorlog.  ‘Why was it necessary to follow up some rumpus in Sarajevo by invading France, for heaven’s sake?’, vraagt Johnson zich af (‘Waarom was het in Godsnaam nodig om te reageren op wat herrie in Sarajevo met een invasie van Frankrijk?’). Als een politicus niet gelooft in de Duitse ‘Alleinschuld’, zou hij maar moeten opstappen. 

Paradoxaal

Ook de genoemde Britse historici hebben inmiddels gereageerd op de woordenstrijd tussen de politici. Richard Evans vindt dat minister Gove zich moet schamen voor zijn ‘hatelijke opmerkingen’ in een tijd waarin ‘nationale bezinning’ vereist is en Max Hastings vraagt zich af of Hunt zijn boeken wel gelezen heeft. De toon van het debat in Groot-Brittannië is ietwat ruwer dan in Duitsland. Paradoxaal is ook dat de these van de Duitse ‘Alleinschuld’ in Groot-Brittannië door rechts en in Duitsland door links wordt verdedigd. Brits rechts doet dat om de natie te eren, Duits links om de natie te overwinnen.

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

Bernhard Tomaschitz:

La farce de Montreux

 

Conférence pour la paix en Syrie: les Etats-Unis et l’Arabie saoudite ne veulent pas la fin de la guerre civile

 

A Montreux, en Suisse, la “communauté internationale” (ou ce qui en tient lieu...) tente de trouver une paix acceptable qui mettrait fin à la guerre civile qui fait rage depuis trois ans en Syrie et qui a détruit le pays. Ce que l’on met en scène sur les bords du Lac Léman n’est rien d’autre qu’une farce. Dès le départ, ni les puissances occidentales, surtout les Etats-Unis, qui soutiennent les rebelles dits “modérés”, ni l’Arabie saoudite, qui protège les combattants radicaux islamistes, n’ont intérêt à conduire des négociations sérieuses.

 

Ainsi, le ministre américain des affaires étrangères, John Kerry, exige, en méconnaissant ainsi la situation réelle dans le pays, que le Président syrien Bechar El-Assad renonce au pouvoir. D’après Kerry, il serait impensable que l’homme “qui a oppirmé son peuple de manière si brutale” puisse encore continuer à diriger la Syrie. Et comme par miracle, juste avant que ne commencent les négociations de Genève II, les médias ont diffusé des images prouvant soi-disant les massacres d’opposants au régime, perpétrés par les forces de sécurité loyalistes syriennes. Quant à la puissance régionale que constitue l’Iran, elle a d’abord été invitée, puis, sous pression américaine, “dés-invitée” par le secrétaire général de l’ONU, Ban Ki-Moon. Le ministre russe des affaires étrangères, Sergueï Lavrov définit cette exclusion de l’Iran comme “une faute impardonnable”.

 

De cette façon, les deux alliés, inégaux entre eux que sont les Etats-Unis et l’Arabie saoudite, ont constitué une sorte d’Axe dirigé directement contre l’Iran. En effet, les deux Etats poursuivent —pour des motifs certes divergents— un but commun, celui de contenir et d’encercler l’Iran. L’élément-clef de cette stratégie américano-saoudienne est de briser un maillon fort de “l’arc chiite”, espace géographique en forme de croissant qui part de l’Iran, s’étend à l’Irak et à la Syrie pour aboutir finalement aux zones contrôlées par le Hizbollah au Liban. Pour faire tomber Assad, Washington accepte délibérément que l’Arabie saoudite soutienne les combattants djihadistes de Syrie.

 

Nikolaï Bobkin, qui appartient à la “Strategic Culture Foundation”, une boîte à penser russe, met bien la situation en évidence: “Ryad ne met plus de gants quand il s’agit de faire face aux initiatives internationales pour contrôler le programme nucléaire iranien. Les Saoudiens prônent sans fard le changement de régime en Syrie et ne cessent plus de verser des fonds pour armer l’opposition syrienne. Le royaume d’Arabie saoudite entretient des liens avec les adversaires les plus rabiques de Bechar El-Assad et est ainsi le principal soutien du terrorisme en Syrie”. A juste titre, Bobkin pose la question: l’Arabie saoudite ne mériterait-elle pas de subir les mêmes sanctions que l’Iran?

 

L’Occident laisse faire le royaume islamo-fondamentaliste saoudien —dont la religion d’Etat est le wahhabisme (une secte sunnite)— qui peut ainsi intervenir non seulement en Syrie mais aussi dans l’Irak voisin. Ce laxisme est facile à comprendre: les Saoudiens, disposant à profusion de pétrodollars, sont de bons clients, surtout pour acheter du matériel militaire. Bobkin poursuit son raisonnement: rien que pour cette raison, la famille royale saoudienne peut demeurer sûre que “Washington et ses alliés européens continueront à fermer les yeux, quoi que fasse l’Arabie saoudite dans la région”.

 

Fin 2011, Washington et Ryad ont signé un accord d’achat de matériels militaires pour une somme de 60 milliards de dollars. Bobkin démontre que, grâce à cet accord, les Saoudiens peuvent prendre sous leur aile protectrice les Etats qui leur sont loyaux dans la région, en soutenant financièrement leur programme d’armement: “Par exemple, l’Arabie saoudite a promis aux militaires libanais de financer à raison de trois millions de dollars un achat d’armes en France”. Les forces libanaises seront alors en mesure d’agir efficacement contre le Hizbollah, bien armé par l’Iran. Les membres de cette milice chiite libanaise se battent en Syrie aux côtés des troupes d’Assad.

 

Pourtant l’Arabie saoudite ne constitue pas un sujet de conversation dans les milieux influents aux Etats-Unis. On se contente d’y réclamer un “changement de régime” à Damas et d’exercer à cette fin une pression constante sur le Président Obama. Elliott Abrams, conseiller de l’ex-Président George W. Bush, rappelle à Obama, dans une contribution au “Weekly Standard”, que le premier président afro-américain des Etats-Unis avait, il y a deux ans et demi, réclamé la chute d’Assad. Ensuite, Abrams dresse une longue liste de “péchés” commis par le gouvernement syrien. Celui-ci serait un “régime ennemi”, lié à l’Iran et au Hizbollah, qui opprimerait brutalement toute opinion divergente émise dans le pays. L’idéologue néo-conservateur utilise ensuite l’arme propagandiste de l’exagération en affirmant tout de go que le régime de Damas “a du sang américain sur les mains”, parce qu’il y a une dizaine d’années, il aurait favorisé le transit de djihadistes vers l’Irak, où ces derniers auraient tué des Américains. Abrams est aveugle quelque part: il refuse de voir que le régime d’Assad excite la haine des islamistes parce qu’il est séculier et laïque. Abrams ne constate pas cet état de choses, pourtant évident: il se borne à faire feu de tous bois pour attiser la haine anti-syrienne.

 

Genève II n’apportera donc aucun résultat. L’invitation de représentants de la “Syrian National Coalition” (SNC), regroupement d’opposants à Assad, n’y changera rien. Cette SNC n’est rien d’autre qu’un spectre inconsistant qui donne l’illusion qu’existerait une opposition pro-occidentale. Car il ne faut pas se voiler la face: la plupart des rebelles sont des islamistes, dont beaucoup cultivent des liens à peine dissimulés avec le réseau Al-Qaeda. Le “Washington Post” commentait les préparatifs à Genève II comme suit: “L’incapacité de la coalition lui a coûté la sympathie de la plupart des Syriens normaux et de la majorité des groupes rebelles armés. Pour cette raison, on ne sait pas très bien qui cette coalition représente, ce qui pose problème si elle a l’intention de participer aux négociations”.

 

Bernhard TOMASCHITZ.

(article paru dans “zur Zeit”, Vienne, n°5/2014, http://www.zurzeit.at ).

Des communautés européennes en voie de disparition...

Des communautés européennes en voie de disparition...

 

par Robert Steuckers

 

Recension: Karl-Markus GAUSS, Die sterbenden Europäer, Unterwegs zu den Sepharden von Sarajevo, Gottscheer Deutschen, Arbëreshe, Sorben und Aromunen, Mit Photographien von Kurt Kaindl, DTV, München, Nr.30.854, 2011 (5. Ausgabe), ISBN 978-3-423-30854-0.

 

Dans l’ABC politique qui nous est cher, déplorer avec anxiété la disparition des faits communautaires, des communautés humaines réelles, de chair et de sang, est une constante, couplée à une anthropologie pessimiste qui ne voit pas de “progrès” dans leur disparition mais qui constate, amèrement, que ce que l’on baptise “progrès” est en réalité une terrible “régression” dans la diversité humaine. Bon nombre d’ethnologues, d’écologistes, d’anthropologues déplorent, à très juste titre, la disparition de langues et de petites communautés ethniques dans la jungle d’Amazonie ou dans les coins les plus reculés de Bornéo ou de la Nouvelle-Guinée. Mais ce triste phénomène se passe en Europe aussi, sous l’oeil indifférent de toutes les canailles qui donnent le ton, qui détiennent les clefs du pouvoir politique et économique, qui n’ont aucune empathie pour les éléments humains constitutifs d’une réalité charnelle irremplaçable si elle venait à disparaître. Pour se rappeler que le phénomène de la “mort ethnique” n’est pas seulement d’Amazonie ou d’Insulinde, il suffit de mentionner la disparition des Kachoubes, des Polaques de l’Eau ou des derniers locuteurs de la vieille langue prussienne (du groupe des langues baltiques), suite à la seconde guerre mondiale.

 

Karl-Markus Gauss, né en 1954 à Salzbourg, est aujourd’hui le directeur de la revue “Literatur und Kritik”. Ses livres sont traduits en de nombreuses langues et obtiennent souvent des prix très prestigieux. “Die sterbenden Europäer” part d’un axiome philosophique fondamental: l’Europe doit sa dimension plurielle, sa qualité culturelle intrinsèque, à l’existence de ces communautés battues en brèche, laminées sous les effets délétères de la pan-médiatisation —qui, comme l’avait prévu Heidegger, allait induire les hommes à oublier ce qu’ils sont vraiment, à ne plus river leurs regards sur les chemins de leur lieu natal— du “tout-économique”, des idéologies réductrices et universalistes, et, enfin, des avatars du jacobinisme étatique et éradicateur qui ne cesse de sévir.

 

La communauté sépharade de Sarajevo

 

Gauss commence par évoquer la communauté sépharade de Sarajevo, issue de la diaspora venue de l’ancienne Espagne musulmane, après la chute de Grenade en 1492 et les autres expulsions qui se sont succédé jusqu’aux premières années du 17ème siècle. La langue espagnole, castillane, s’est perpétuée à Sarajevo jusqu’en 1878, où une autre communauté juive, celle des Achkenazim germanophones, va donner le ton et administrer la Bosnie auparavant ottomane. Les Sépharades de Sarajevo tombaient de haut, en voyant arriver de drôles de coreligionnaires non hispanophones, et n’ont guère montré d’enthousiasme quand il s’est agi, pour eux, de céder la place à ces nouveaux venus qu’ils ne considéraient pas vraiment comme étant des leurs. La guerre de Bosnie commence le 5 avril 1992 précisément par le coup de feu d’un “sniper” embusqué dans le vieux cimetière juif de la ville, aux innombrables tombes portant des poèmes en “spaniole” et aux quelques tombes achkenazes, évoquant des noms hongrois, autrichiens ou bohémiens. Plus tard, l’artillerie des assiégeants s’y arcboutera pour pilonner la ville. Pour empêcher tout assaut contre les pièces, le cimetière a été miné. Il a fallu six mois à une association norvégienne pour enlever les mines. La guerre de Bosnie, et la guerre de 1999 contre la Serbie, qui s’ensuivit, ont donc éradiqué une communauté ancienne, détentrice d’une certaine mémoire d’Espagne transplantée en terres balkaniques. Des 1500 juifs de Sarajevo, 750, les plus jeunes, ont quitté définitivement la ville. Un témoin issu de cette communauté judéo-spaniole, officier instructeur de l’aviation militaire yougoslave, ingénieur et concepteur de drônes avant la lettre, témoigne du départ de tous les jeunes et dit de lui: “Je ne suis pas Israélien, pourquoi donc irais-je en Israël? Je ne suis pas Américain, pourquoi irais-je maintenant en Amérique ... pour y mourir?”.

 

Gauss tire la conclusion: toutes les factions belligérantes s’étaient mises d’accord pour évacuer les Juifs de Sarajevo sous la protection de l’ONU. Ce ne fut donc pas une nouvelle forme d’antisémitisme mais bien un mode nouveau de “philosémitisme” qui porta la responsabilité de cette éradication ethno-communautaire. Le témoin, Moshe Albahari, est clair: il n’y avait pas d’antisémitisme en Yougoslavie ni au sein des factions qui s’entretuaient dans la guerre inter-yougoslave des années 90. Toutes ses factions entendaient protéger la communauté sépharade: elles se haïssaient tellement, qu’il n’y avait plus de place pour d’autres haines en leurs coeurs, précise Albahari. Mais la Bosnie indépendante et divisée, née des conflagrations inter-yougoslaves, est une “entité à drapeaux”, des drapeaux particularistes, à laquelle Albahari, sépharade, ottoman et yougoslavo-titiste, ne peut s’intéresser. Question: ces “drapeaux particularistes” n’ont-ils pas été, paradoxalement, voulu par les théoriciens de l’universalisme pour installer à terme —car tel était le but véritable de la manoeuvre— l’armée américaine dans les Balkans, plus précisément au Kosovo, autre entité étatique nouvelle à idéologie “particulariste” (islamo-albanaise)? Par voie de conséquence, ces idéologies universalistes, tant prisées par les intellocrates et les médiacrates de la place de Paris, y compris les intellocrates sionistes ou judéophiles, ne sont-elles pas les premières responsables, avec leurs commanditaires de Washington, de la disparition de la vieille communauté sépharade de Sarajevo, en dépit du fait que ces intellocrates chantaient les louanges du modèle unificateur et polyethnique de la ville? Une ville qui deviendra essentiellement musulmane, non pas selon un islam ottoman (et tolérant), au sens ancien du terme, mais, comme le souligne Gauss (p. 42), sur un mode néo-islamiste, djihadiste, financé par les Wahhabites saoudiens qui n’ont pas la moindre affinité avec l’islam “spaniole” en exil. Nous touchons là à l’un des paradoxes les plus tragiques de la dernière décennie du 20ème siècle.

 

Les Allemands du Gottschee

 

Pendant 600 ans, une communauté allemande a défriché la forêt du “petit pays”, le Gottschee, 850 km2, et l’a transformé en terres arables et fertiles. Il n’a pas fallu cinquante ans pour que la forêt reprenne tous ses droits et que les villages, jadis florissants, soient devenus inaccessibles derrière un écran touffu d’arbres et de sous-bois. Le Gottschee n’est pourtant pas loin: il se trouve en Slovénie dans le district administratif de Kocevje, à une heure de route de la capitale Ljubljana (Laibach). Le village de Verdreng, comme beaucoup d’autres, a aujourd’hui disparu, à une ou deux maisons près, où vivent encore une poignée d’Allemands, vestiges humains d’un passé totalement révolu.

 

 

Leur communauté, réduite aujourd’hui au minimum du minimum, s’était constituée au 14ème siècle et, à force de défricher une forêt particulièrement dense, avait fini par bâtir 171 villages agricoles où la culture des céréales et des fruits ainsi que l’élevage du bétail étaient pratiqués. Ces paysans venaient de Carinthie ou du Tyrol oriental; il étaient surtout des cadets de famille, condamnés, en d’autres circonstances, à la domesticité ou au mercenariat: s’ils cultivaient leurs terres pendant neuf ans et un jour, elles leur appartenaient définitivement. Une aubaine dont tous voulaient profiter. Après la grande peste de 1348, qui décime la moitié de la population, le recrutement de nouveaux venus s’effectue en des régions germaniques plus lointaines: le reste du Tyrol, la Franconie et même la Thuringe. En 1492, l’Empereur Frédéric III leur accorde le privilège de devenir marchands itinérants dans la zone alpine, ce qu’ils sont restés jusqu’au lendemain de la seconde guerre mondiale, participant ainsi au désenclavement de leur communauté et en lui apprenant les choses du vaste monde, en modernisant leur allemand médiéval. Leur manière de commercer est demeurée la même au cours de ces cinq siècles: elle était basée sur la seule force physique du colporteur, qui avait sur le dos un “kraxn”, dispositif de bois permettant de porter une charge, un peu comme celui des Franc-Comtois qui transportaient loin vers la Bourgogne, la Champagne ou le Lyonnais des pendules fabriquées à Morteau ou dans les villages du “Pays horloger”. Les natifs du pays de “Gottschee” partaient peut-être au loin mais ils restaient fidèles à leur site d’origine, au “là” de leur Dasein, pour parler comme le Souabe Heidegger.

 

Cette communauté de Gottschee, théoriquement libre, souffrira considérablement du pouvoir des familles qui prendront misérablement le relais des Ortenburg, qui les avaient fait venir en Slovénie, dans l’arrière pays du diocèse d’Apulée, et leur avaient accordé le droit de devenir pleinement libres au bout de quelques années de labeur à peine. Pire: quand les armées ottomanes ravageaient la région, elles pillaient les réserves et emmenaient les paysans allemands en esclavage pour les faire trimer en Anatolie et les y dissoudre dans une population hétéroclite et bigarrée qui n’avait qu’un seul dénominateur commun: l’esclavage. En 1640, les Comtes d’Auersperg héritent du pays et décident de le développer: l’âge d’or du pays de Gottschee vient alors de commencer pour se terminer au lendemain de la Grande Guerre. Au 18ème siècle, les idées éclairées de l’Impératrice Marie-Thérèse et de l’Empereur Joseph II contribuent au développement de ces Allemands de souche exclavés, vivant de leur agriculture traditionnelle et autarcique et de leur commerce réduit à l’aire alpine et véhiculé à dos d’homme. Au 19ème siècle, cette communauté isolée envoie tant de ses enfants en Amérique qu’il y aura plus de “Gottscheer” au-delà de l’Atlantique en 1920 que dans le pays lui-même. Le premier Etat yougoslave commence une politique de “slovénisation” et de “dégermanisation” forcée, tant et si bien que lorsque les autorités nationales-socialistes rassemblent la population pour la déplacer à l’intérieur des frontières du Reich, les jeunes gens du pays ne parlent quasiment plus l’allemand: leur langue natale est si mâtinée de slovène que leurs voisins autrichiens ne les comprennent plus.

 

Pendant l’hiver 1941/1942, Hitler —qui, ici, ne se fait pas le défenseur des communautés allemandes excentrées— donne en effet l’ordre de déplacer la population locale allemande (13.000 habitants) pour offrir le terrain aux Italiens, en passe d’annexer cette partie de la Slovénie; simultanément, les partisans communistes slovènes s’emparent de la région et commencent l’épuration ethnique contre le millier de germanophones qui avaient décidé de rester, en dépit des ordres de Berlin. Quand les Italiens s’emparent d’un village tenu par les partisans, ils le rasent. Quand les partisans chassent les Italiens, ils font sauter toutes les maisons, désormais vides. On estime à 650 le nombre de “Gottscheer Deutsche” qui demeureront en Slovénie au lendemain de la seconde guerre mondiale. Tous contacts avec les “Gottscheer Deutsche” émigrés (de force) vers l’Allemagne ou l’Autriche sera formellement interdit par les autorités titistes jusqu’en 1972.

 

Ni les Allemands ni les Italiens ni les Slovènes ne tireront bénéfice de ces confrontations fratricides entre Européens: 80% de la région sont redevenus forêt. Cette régression est due aussi, explique Gauss (p. 58), à l’idéologie communiste: aucune famille paysanne, d’aucune nationalité que ce soit, n’était prête à se retrousser les manches pour redonner vie au pays, s’il fallait bosser selon les directives d’apparatchiks ignorants. Pire, le gouvernement titiste-communiste ordonne que la moitié de la région, désormais désertée, devienne une zone militaire, d’où les derniers Slovènes sont à leur tour expulsés en 1950. La “vox populi” chuchote que la nomenklatura avait décrété la militarisation de cette micro-région, non pas pour des motifs de défense nationale, mais pour qu’elle soit une réserve de chasse et de pêche exclusive, au bénéfice des apparatchiks, ou une zone de ramassage des meilleurs champignons, fins des fins de la gastronomie slovène et carinthienne.

 

L’ère titiste est désormais définitivement close. Le projet du nouvel Etat slovène et des financiers eurocratiques est de transformer la micro-région, auparavant germanophone, en une zone vouée au tourisme écologique, aux citadins randonneurs et aisés, aux chasseurs d’ours, aux amateurs de kayak sur petites rivières à débit rapide. La région ne retrouvera donc pas son charme d’antan. Après l’effondrement de la Yougoslavie dans les années 90 du 20ème siècle, la Slovénie post-communiste organise un sondage qui demande aux habitants du nouvel Etat à quelle nationalité ils s’identifient: 191 Slovènes se déclareront de nationalité autrichienne, 546 de nationalité allemande et 1543 se définiront comme “germanophones”. Ces quelques deux mille Slovènes germanophones ne sont toutefois pas tous des “Gottscheer Deutsche”, car la Slovénie abritait d’autres minorités allemandes. La répartition des “nationalités” effectives —que l’on distinguera du ridicule concept franco-jacobin de “citoyenneté” (où le citoyen est alors un être totalement désincarné et sans substance, un être fantômatique et zombifié, que tous peuvent devenir par simple déclaration, fussent-ils originaires des antipodes)— est extrêmement complexe dans la région, explique Gauss: Maribor/Marburg, aujourd’hui en Slovénie, comptait 80% d’habitants germanophones en 1910, alors que Klagenfurt/Celovec, aujourd’hui ville autrichienne de Carinthie, comptait bien plus que 20% de slovénophones à la même époque. En 1991, année du sondage slovène sur les nationalités effectives du pays, deux associations regroupant les germanophones de la micro-région de Gottschee se créent pour encadrer vaille que vaille le reste bien chiche d’une population qui avait compté environ 70.000 Allemands. Pourtant, la modestie de cette communauté germanophone résiduaire a fait paniquer les Slovènes qui entrevoyaient tout à coup le retour offensif des Autrichiens et des Allemands, après le départ des Fédéraux yougoslaves et des Serbes. Entretemps, 60.000 citoyens des Etats-Unis se déclarent originaires du “Ländchen” de Gottschee, plus qu’il n’en vivait là-bas, en Slovénie, à l’âge d’or de cette communauté.

 

Les Arbëreshe de Calabre

 

Nous sommes à 250 km de Naples dans le village de Civita, 1200 habitants, pour la plupart de souche albanaise. On les appelle les “Arbëreshe” parce qu’ils ont quitté la région d’Arbënor dans le sud de l’Albanie, il y a 500 ans. Le village semble peuplé de vieux hommes, revenus au pays après avoir bossé partout dans le monde, où leur descendance est dispersée. La Calabre compte une trentaine de villages albanophones, dont les habitants sont allés travailler en Italie du Nord, en Allemagne, en Suisse, en Belgique ou en Scandinavie. Au soir de leur vie, ils reviennent au pays de leurs ancêtres. Ceux-ci sont arrivés en Italie du Sud en 1468, par bateaux entiers, l’année où leur héros national, Gjergj Kastriota, alias Skanderbeg, meurt au combat, invaincu, face aux armées ottomanes. Les réfugiés qui arrivent au 15ème siècle en Italie sont ceux qui refusent l’ottomanisation et l’islamisation. Ils repeupleront les villages de Calabre, ravagés par la peste, la guerre, les séismes. Leur religion est marquée par les formes byzantines que l’Eglise catholique italienne accepte bon gré mal gré d’abord, sans réticence ensuite: même un Paul VI, qui a voulu balancer aux orties toutes les formes traditionnelles, finit par accepter les dérogations cultuelles accordées aux catholiques albanais de rites byzantins. Les prêtres catholiques des “Arbëreshe” sont mariés (mais non leurs évêques); ils donnent du pain et non des hosties à la communion; seule différence: ils reconnaissent tout simplement l’autorité du Pape romain, qui protègeait jadis leur nouvelle patrie contre toute offensive ottomane.

 

 

Le Roi espagnol des Deux-Siciles leur accorde des privilèges en Sicile, en Calabre, en Apulie et dans le Basilicat où leur mission est de refertiliser des terres laissées en friche. Sept vagues successives, en deux cents ans, amèneront un demi million d’Albanais en Italie. Ils sont venus en même temps que des Grecs, qui, eux aussi, ont gardé leurs rites orthodoxes, de “Schiavoni” slaves et d’“Epiroti” (d’Epire). L’ancien royaume des Deux-Siciles était certes majoritairement italien mais il comptait aussi de fortes minorités italo-albanaises et italo-grecques, parfaitement intégrées tout en demeurant fidèles à leurs racines et à leur langue. Dans les troupes de Garibaldi, de nombreux Italo-Albanais ont combattu vaillament, au point que le nouvel Etat leur a d’emblée autorisé à créer des écoles où l’on enseignait les deux langues, l’italien et l’albanais. Les Arbëreshe sont donc des “doubles patriotes”, écrit Gauss (p. 106): ils sont albanais par la langue, qu’ils refusent d’oublier, et italiens par patriotisme envers la terre qui les a accueillis jadis. Dans les armées de Garibaldi et dans celles de Mussolini, les Albanais de l’ex-royaume des Deux-Siciles ont répondu “présents”!

 

Gauss a rencontré un certain Emanuele Pisarra qui lui a déclaré: “Nous ne sommes pas les meilleurs des Albanais, nous sommes les vrais Albanais!” Pourquoi? Parce que le stalinisme d’un Enver Hoxha a malheureusement transformé les fiers “Shkipetars” d’Albanie en égoïstes indignes, oublieux de leurs véritables traditions, uniquement soucieux de posséder une belle auto et une télévision, quitte à s’affilier à un réseau mafieux. Le stalinisme, pour Pisarra, avait pris le relais d’un islam ottoman, déjà annihilateur de véritable “albanitude”, de fierté nationale et d’esprit de liberté. En 1991, quand l’Albanie se dégage de la cangue communiste et que des bateaux bourrés de réfugiés abordent les côtes italiennes, Pisarra fut un des premiers à tendre la main à ces compatriotes d’au-delà de l’Adriatique, à proposer des cours, à chercher à favoriser leur intégration: il a vite déchanté. Les réfugiés islamisés et stalinisés ne veulent recevoir aucune formation, n’ont aucune empathie pour l’histoire de leurs frères albanais d’Italie méridionale. Ils veulent devenir vite riches dans le paradis capitaliste. Pire, déplore Pisarra, ils ne parlent plus la belle langue albanaise que les Arbëreshe ont cultivée pendant cinq siècles en dehors du pays d’origine: la langue s’est appauvrie et abâtardie. “Ils ont désormais une autre religion, une autre langue, d’autres valeurs, ils sont différents”, déplore Pisarra. Ils ne partagent pas la vraie culture albanaise. A l’exception, sans doute, des “Arvénites” albanophones de Grèce, qui n’avaient pas traversé la mer au 15ème siècle mais s’étaient dirigés vers le Sud grec-orthodoxe. Les “Arvénites” orthodoxes de Grèce, tout comme les “Arbëreshe” catholiques d’Italie, sont atterrés par le comportement matérialiste de ceux qui quittent l’Albanie ex-communiste ou le Kosovo pro-atlantiste pour venir embrasser de façon si obscène la “civilisation du Coca-Cola et du frigidaire de Tokyo à San Francisco”.

 

La culture albanaise (la vraie!) connaît cependant une réelle renaissance en Italie depuis quelques années. D’abord parce que l’Italie accepte ses propres minorités et promeut le bilinguisme partout où il s’avère de mise. Pour Gauss, le bilinguisme des minorités constitue, au sein de la nouvelle culture italienne, une sorte d’avant-garde capable d’être pleinement et naturellement “diversifiée” et “diversificatrice”, au sens de ce pluralisme ethnique non politisé qui a toujours fait le charme de l’Europe, avec des minorités qui passent avec une aisance stupéfiante d’une langue à l’autre dans les conversations de tous les jours. Le train de lois votées en Italie en 1999 reconnaît aux Albanais le statut de minorité, le droit d’enseigner la langue dans les écoles et d’être servis en “Arbëreshe” dans les services publics. Le temps des jacobinismes est bel et bien terminé en Italie. Un exemple pour d’autres!

 

Les Sorabes d’Allemagne

 

La région s’appelle la Lusace. Elle est longue d’une centaine de kilomètres, à cheval sur les “Länder” du Brandebourg et de la Saxe, à proximité des frontières polonaise et tchèque. Elle englobe les villes de Cottbus, Hoyerswerda et Bautzen, et de nombreux villages pittoresques. Elle est peuplée d’une ethnie slavophone: les Sorabes, dont le parler est proche du tchèque voire du polonais. Les Sorabes résiduaires, les plus ancrés dans leurs traditions, sont catholiques dans un environnement germano-sorabe majoritairement protestant; ils sont fidèle au culte marial, notamment lors des pèlerinages de Rosenthal. Tous les Sorabes portent deux noms: un nom allemand (pour l’état civil), un nom slave (pour la vie quotidienne). Exemples: Lenka Rjelcec est Elisabeth Rönschke, Jan Mlynk est Hans Müller. C’est comme ça. Depuis quelques siècles. Et personne ne s’en formalise.

 

En 805, les armées de Charlemagne s’ébranlent pour convertir les païens saxons et slaves (les “Wenden”), les inclure dans l’Empire franc afin qu’ils paient tribut. Seuls les Sorabes résistent et tiennent bon: de Magdebourg à Ratisbonne (Regensburg), l’Empereur est contraint d’élever le “limes sorbicus”. Assez rapidement toutefois, la tribu est absorbée par le puissant voisin et connaît des fortunes diverses pendant 1200 ans, sans perdre son identité, en dépit des progressistes libéraux du “Kulturkampf”, qui entendaient éradiquer la “culture réactionnaire” et des nationaux-socialistes qui suppriment en 1937 tout enseignement en sorabe et envisagent le déplacement à l’Est, en territoires exclusivement slaves, de cette “population wende résiduaire” (“Reste des Wendentums”).

 

Gauss constate que les éléments sont nombreux qui ont permis à cette identité sorabe de subsister: la langue, bien sûr, mais aussi les coutumes, les pèlerinages et les processions (équestres, mariales et pascales), les costumes traditionnels. Le plus spectaculaire de ces éléments demeure indubitablement la procession équestre de Pâques, à laquelle des milliers de Sorabes prennent part. La RDA communiste, slavophile par inféodation à Moscou, au Comecon et au Pacte de Varsovie, n’a pas interdit ce folklore et cette “chevauchée pascale” (“Osterritt”), au nom du matérialisme dialectique et de l’athéisme officiel, mais les chevaux disponibles s’étaient considérablement raréfiés, vu la collectivisation du monde agricole. Peu de Sorabes possédaient encore un cheval personnel. Des coutumes païennes immémoriales ont survécu en Haute-Lusace, comme celle du “mariage des oiseaux” (“Vogelhochzeit”), où l’on sacrifie des animaux aux ancêtres avant de les consommmer collectivement, ou celle de la “décapitation des coqs” (“Hahnrupfen”), où les garçons doivent décapiter un gallinacé avant de pouvoir danser avec l’élue de leur coeur sur la place du village. Comme dans les Alpes et à Bruxelles, les Sorabes plantent aussi l’“Arbre de Mai”. Ce folklore, marque indélébile de la “culture réactionnaire” des “Wendes résiduaires”, attire cependant de plus en plus d’Allemands, lassés des religions officielles anémiées et “modernisées”. Tous, même s’ils n’allaient plus à l’église ou au temple, y redécouvrent la vraie religion populaire. La messe ou l’office dominical(e) n’épuise pas la religion: celle-ci vit bien davantage dans les pèlerinages ou les processions, expression de la religion vraie et fondamentale, en dépit du vernis chrétien.

 

Les Sorabes ont donc résisté au progressisme du 19ème siècle, au national-socialisme et à sa politique de germanisation totale, au communisme de la RDA. La Lusace est le pays de la lignite, matière première nécessaire à la construction de “la première république allemande des ouvriers et des paysans”. L’industrialisation forcée, tablant en partie sur l’exploitation de ces gisements de lignite, devait englober tout le pays, jusqu’à ses coins les plus reculés. La collectivisation communiste de la Haute-Lusace s’accompagne de drames, d’une vague de suicides sans précédent. Les propriétaires de petites fermes modestes, transmises de père en fils depuis des siècles, se pendent quand les milices communistes viennent saisir leurs patrimoines immobiliers pour les inclure dans le système néo-kolkhozien. Ou quand les camions viennent chercher leurs avoirs pour transplanter leurs familles dans les clapiers des nouvelles banlieues: le parti a veillé à tout, ils ont désormais un centre culturel, une salle de sport et des jardins d’enfants. Mais, ils n’ont plus de terroir, de glèbe. La RDA a certes donné l’autonomie culturelle à ses citoyens sorabes mais l’exode forcé hors des villages vers les clapiers d’Hoyerswerda a contribué à les germaniser avec plus d’efficacité que la politique répressive des nationaux-socialistes. Quant à la RFA, après la réunification, elle a reproché aux Sorabes germanisés par les communistes de s’être insurgés contre le parcage dans leurs villes de vrais ou faux réfugiés politiques venus d’on ne sait où, pour bénéficier des avantages du système social allemand. Ces cibles du national-socialisme, soucieux de se débarrasser enfin des “résidus du ‘Wendentum’”, sont du coup devenus de la graine de néo-nazis, que l’on fustigeait à qui mieux mieux avec le zèle hystérique de la prêtraille médiatique!

 

 

Résultat: s’il y avait 200.000 Sorabes recensés au 15ème siècle, et 300 villages bas-sorabes au 18ème, il n’y a plus aujourd’hui que quelques communes sorabes autour de Cottbus; elles sont principalement catholiques, les protestants, majoritaires et moins enclins à pratiquer les rituels ruraux qui donnent aux traditions sorabes tout leur lustre, ayant été rapidement germanisés par les pasteurs, qui, souvent, n’acceptaient que des enfants germanophones pour les préparer à la confirmation.

 

Les Aroumains de Macédoine

 

Les Aroumains sont une ethnie sans terres compactes, dispersée dans une quantité impressionnnante d’isolats semi-urbains ou ruraux ou dans les grandes villes des Balkans méridionaux, essentiellement dans l’actuelle République post-yougoslave de Macédoine. Au départ, ces locuteurs d’une langue romane proche du roumain avaient pour fonction, dans le Sud de la péninsule balkanique, d’escorter les caravanes qui pèrégrinaient entre Venise et Byzance. On évalue leur nombre à un demi-million d’âmes. Seule la Macédoine les reconnaît comme minorité. Au moyen âge, ce peuple de marchands et d’intermédiaires était réputé, hautement apprécié: on le connaissait en Europe du Nord, où ses ressortissants venaient acheter des marchandises, et son centre névralgique était Moschopolis, une ville aujourd’hui en ruine, totalement abandonnée, située en Albanie. Ce peuple porte aussi d’autres noms: le terme français “aroumain” dérive en droite ligne de l’appelation qu’ils se donnent eux-mêmes, les “armâni”; les Albanais les nomment “Remeri”, les Grecs, les “Vlaques”, les Serbes, les “Vlassi”. D’autres noms circulent pour les désigner, comme les Çobanë, la Macedoneni, les Kutzowlachen ou les “Zinzars” (Tsintsars). Les communautés aroumaines ne vivent pas en vase clos, rappelle Gauss, car ils ont participé à tous les mouvements d’émancipation nationaux-populaires dans les Balkans, depuis les temps héroïques de la révolte grecque chantée par Lord Byron, qui rencontrera d’ailleurs bon nombre de “philhellènes” qui étaient en réalité des Vlaques aroumains. Ne désirant pas perdre tout crédit au sein de cette population jugée intéressante, le Sultan turc Abdoul Hamid reconnaît leur nationalité dans un firman de 1905. Cependant, la phase finale des guerres de libération balkaniques s’achève en 1913, quand la Sublime Porte doit abandonner toutes ses possessions européennes, sauf la Thrace entre Andrinople/Edirne et Istanbul. Du coup, les Aroumains sont répartis sur quatre Etats nouveaux qui veulent absolument faire coïncider ethnicité et citoyenneté, ce qui n’est possible que par un alignement inconditionnel et assimilateur sur l’ethnie majoritaire. Les Bulgares et surtout les Grecs seront les plus sévères à l’égard des Aroumains: ces locuteurs d’un parler roman qui sont orthodoxes comme les Roumains auront été finalement mieux reconnus par les Ottomans d’Abdoul Hamid que par leurs frères orthodoxes, aux côtés desquels ils avaient combattu les Turcs!

 

Leurs revendications actuelles, finalement fort modestes, correspondent tout simplement à ce qu’Abdoul Hamid était prêt à leur accorder le 20 mai 1905: cette date du 20 mai est devenue celle de la fête nationale de tous les Aroumains. La déréliction que vivent les Aroumains, sauf en Macédoine, a fait naître auprès de leurs conteurs une mythologie nationale grandiose: ils seraient les descendants directs des Pélasges préhelléniques et Alexandre le Grand aurait été un des leurs. De ce fait la langue “macédono-aroumaine” n’est pas une forme de néo-latin, née après la romanisation d’une partie des Balkans et surtout de la Dacie: elle est bel et bien la langue originelle de la région, à peine mâtinée de latin d’Italie.

 

Sur le plan politique, les Aroumains regrettent l’ère titiste en Yougoslavie, car le régime les avait autorisés à avoir des associations culturelles propres. Ils reprochent toutefois à Tito d’avoir été un communiste car cette idéologie ne leur permettait plus d’exercer leur fonction traditionnelle de négoce. Aujourd’hui, ils se félicitent des dispositions bienveillantes que leur accordent les autorités macédoniennes mais se méfient de l’albanisation croissante de cette république ex-yougoslave car en Albanie, où les Aroumains sont la minorité la plus importante, ils ne sont nullement reconnus. Au Kosovo, nouvel Etat né par la grâce de l’idéologie américaine et “droit-de-l’hommarde”, les Aroumains sont persécutés par les bandes de l’UÇK, au même titre que les Serbes ou les Roms. En Macédoine, ils peuvent à nouveau “aroumainiser” leurs patronymes. Le peintre aroumain Martin s’est en effet appelé Martinovic en Serbie et Martinov en Bulgarie, avant de devenir Martinovski en Macédoine. Les Aroumains ont certes été respectés pour leur savoir-faire et pour leur niveau culturel élevé mais, dans les Etats ethno-nationaux des Balkans, ils ont toujours été considérés comme “suspects”: les Albanais les prennent pour des “Grecs déguisés” cherchant à arracher le Sud de l’Albanie pour la livrer aux Hellènes. Les Grecs, eux, les considérent comme un reliquat pré-hellénique au niveau de civilisation fort bas ou comme des “agents macédoniens”. Les Bulgares les accusent d’être des “Macédoniens yougoslavistes” refusant de participer à la création d’un “saint royaume bulgaro-macédonien” englobant une bonne part de l’actuelle République de Macédoine. Dans le contexte européen actuel, ces suspicions ne sont évidemment plus de mise.

 

 

En Grèce, la plupart des Aroumains/Vlaques vivent dans un isolat de la région des Monts Pindos mais sont soumis à une politique d’assimilation forcenée: le terme qui les désigne, “Vlaque”, est devenu synonyme, en grec, de “primitif”, d’”homme des bois”, d’”inculte”, d’”idiot”. Cette propagande négative incessante fait que bon nombre de Vlaques, aussi pour éviter la déportation vers d’autres régions ou vers des îles arides de l’Egée, abandonnent leur identité romane, ne la transmettent plus à leurs enfants, phénomène navrant que l’on a vu se produire ailleurs en Europe aussi, le jacobinisme français n’ayant pas fait de cadeaux aux Bretons celtophones, jugés “arriérés” comme Bécassine, le britannisme anglais ayant également traité les sujets irlandais de leurs rois et reines de “primitifs” et le système belge ayant considéré parfois sa majorité (!) flamande de la même manière, au nom d’on ne sait trop quelle “excellence”. L’ingénieur “grec” Vasile Barba, de souche aroumaine, lutte pour la survie de son peuple en Allemagne, où il anime un “Zentrum für aromunische Studien” à Fribourg-en-Brisgau. Il est une voix très écoutée et très respectée dans les communautés aroumaines éparses de Grèce, de Bulgarie et de Macédoine.

 

Le sort des minorités aroumaines nous permet de formuler quelques suggestions: 1) la mémoire balkanique ne peut se passer de la mémoire “aroumaine”, d’autant plus qu’elle est romane au beau milieu d’un monde slave, hellénique et illyrien-balkanique; cette spécificité doit donc être protégée; 2) on s’aperçoit que l’immixtion américaine au Kosovo a déjà fortement ébranlé le patrimoine serbe-orthodoxe, suite aux vandalisations des monastères et des bibliothèques par les milices atlanto-wahhabites stipendiées par Washington; le travail de Gauss nous apprend que les communautés aroumaines, parce qu’orthodoxes, subissent là-bas le même sort au nom de l’idéologie des droits de l’homme et du fondamentalisme saoudien. Il est temps, pour les esprits lucides, de dénoncer, au nom du droit concret des minorités et au nom de la défense du patrimoine mondial, cette collusion malsaine que les médias véreux camouflent soigneusement car il est bien entendu que l’Oncle Sam a, pour ces mercenaires, le droit inaliénable de s’allier avec n’importe qui, avec n’importe quel ramassis d’iconoclastes, pour pouvoir à terme disposer de sa grande base au beau milieu de la province serbe du Kosovo afin de contrôler étroitement l’espace pontique, la péninsule balkanique, l’Anatolie et le bassin oriental de la Méditerranée (avec le Canal de Suez).

 

Robert Steuckers.

(février 2014).

Walka Jeana Thiriarta

Claudio Mutti:

Walka Jeana Thiriarta

Ex: http://www.nacjonalista.pl

Ostatnia myśl, jaką poświęciłem Jeanowi Thiriart, związana jest z listem, który napisał do mnie jakiś miesiąc przed swoją śmiercią: poszukiwał on miejsca w Apeninach, gdzie mógłby przez dwa tygodnie uprawiać trekking. W wieku prawie siedemdziesięciu lat był pełen wewnętrznej siły: nie skakał na spadochronie od kilku lat, ale podróżował na swoim wodolocie po Morzu Północnym.

Spotkałem go kilka razy w latach 70-tych, gdy był młodym aktywistą Młodej Europy, organizacji której przewodził. Poznałem go w Parmie w 1964 roku, nieopodal pomnika, który natychmiast oczarował jego „euroafrykańską” wrażliwość: był to monument Vittorio Bottego, znanego podróżnika w rejony Juby. Później spotkałem go na kilku spotkaniach Młodej Europy i na obozie w Alpach. W 1967 roku, niedługo przed syjonistyczną agresją przeciwko Egiptowi i Syrii, byłem na zatłoczonej konferencji, którą miał w Bolonii, gdzie wyjaśnił on, dlaczego Europa powinna wspierać arabski świat przeciwko syjonizmowi. W 1968 roku uczestniczyłem w spotkaniu zorganizowanym przez Młodą Europę w Ferrarze, gdzie Thiriart całkowicie rozwinął antyimperialistyczną linię: Tu, w Europie, jedynie oś antyamerykańska jest i będzie europejskim lewicowym nacjonalizmem (…) Mam tu na myśli to, że ludowo zorientowany nacjonalizm będzie konieczny dla Europy (…) Jeśli chodzi o entuzjazm, europejski narodowy komunizm przyczyni się do wielkiej reakcji łańcuchowej w tej kwestii (…) Che Guevara powiedział, że potrzebne jest wiele Wietnamów i miał on rację. Musimy przemienić Palestynę w nowy Wietnam. To była jego ostatnia przemowa, której słuchałem.

Jean-François Thiriart urodził się 22 marca 1922 roku w Brukseli w liberalnie zorientowanej rodzinie, która pochodziła z Liege. W młodości był on członkiem Jeune Garde Socialiste Unifiée oraz Antyfaszystowskiej Unii Socjalistów. W czasie niekrótkiego okresu współpracował on z profesorem Kessamierem, przewodniczącym filozoficznego towarzystwa Fichte Bund, pochodzącego z ruchu narodowo-bolszewickiego; następnie, z innymi okołolewicowymi elementami, wspierał sojusz pomiędzy Belgią a narodowo-socjalistyczną Rzeszą, został członkiem stowarzyszenia Amis du Grand Reich Allemand. Z tego powodu został w 1943 roku skazany na śmierć przez belgijskich sprzedawczyków sił anglo-amerykańskich: angielskie radio umieściło jego nazwisko na liście proskrypcyjnej, która została, wraz ze wszelkimi instrukcjami, przekazana ruchowi oporu. Po „wyzwoleniu” został skazany na podstawie przepisów systemu prawa karnego zmienionego przez belgijskich sprzedawczyków atlantyzmu [a więc wbrew hołubionej przez demoliberałów zasadzie lex retro non agit - Red.]. Przebywał w więzieniu kilka lat, a po uzyskaniu wolności sąd zakazał mu publikowania.

W 1960 roku, w czasie dekolonizacji Konga, Thiriart uczestniczył w założeniu Comité d’Action et de Défense des Belges d’Afrique, który następnie przekształcił się w Mouvement d’Action Civique. 4 marca 1962 roku, jako członek tego ruchu, Thiriart spotkał się w Wenecji z wieloma członkami innych europejskich grup politycznych; skutkiem tego spotkania byłą wspólna deklaracja w której zdecydowano o podjęciu wspólnego wysiłku „europejskich partii nacjonalistycznych w budowie idei Zjednoczonej Europy zdolnej do walki z amerykańskim zniewoleniem Europy Zachodniej i wsparcia ponownego zjednoczenia wschodnich narodów, od Polski, przez Węgry, po Bułgarię.”

Jednakże projekt Partii Europejskiej upadł po krótkim czasie, w szczególności z powodu mikronacjonalistycznych tendencji wyrażanych przez włoskich i niemieckich sygnatariuszy manifestu weneckiego.

Lekcja, którą Thiriart odebrał dzięki tej porażce, uczy, że Partia Europejska nie może zostać stworzona przez jakikolwiek sojusz mikro-nacjonalistycznych ruchów, ale, że musi być ona od początku wspólną, europejską organizacją. Z tego powodu, w 1963 roku, narodziła się Młoda Europa; był to ruch silnie zorganizowany i aktywny w Belgii, Holandii, Francji, Szwajcarii, Austrii, Niemczech, Hiszpanii, Portugalii i Anglii. Polityczny plan Młodej Europy został wyjaśniony w Manifeście Narodów Europy, który rozpoczyna się słowami: Pomiędzy blokiem sowieckim a blokiem amerykańskim naszą rolą jest kierować budową wielkiej Ojczyzny: zjednoczonej, potężnej i komunitarystycznej Europy (…) od Brestu do Bukaresztu. Wyborem była silnie zjednoczona Europa: ‚Europa Federalna’ lub ‚Europa Narodów’ są zarówno koncepcjami ukrycie nieszczerymi, jak i uznawanymi przez ludzi, którzy je popierają, za niemożliwe do zrealizowania (…) Potępiamy mikronacjoanlizm, który utrzymuje podział mieszkańców Europy.

Europa musi wybrać silną, zbrojną neutralność i musi osiągnąć własny potencjał atomowy; musi porzucić cyrk Narodów Zjednoczonych i wesprzeć Amerykę łacińską, która walczy o swoje zjednoczenie i niepodległość. Żądając przewagi robotnika nad kapitałem i przewagi człowieka nad tłuszczą, Manifest starał się odnaleźć alternatywny wybór – daleki, w równym stopniu, od dominujących w podzielonej Europie systemów społecznych: chcemy dynamicznej wspólnoty uczestniczącej w pracy wszystkich ludzi, którzy się na nią składają. Nowa koncepcja organicznej reprezentacji była skierowana przeciwko parlamentarnej demokracji: polityczny Senat, Senat Narodów Europy opierający się na europejskich prowincjach i złożony z osób najwyżej postawionych jeśli chodzi o poglądy naukowe, o pracę, o sztukę i literaturę; syndykalistyczna Izba, która reprezentuje interesy wszystkich producentów Europy, nareszcie wolnych od finansowej tyranii i od obcej polityki. Manifest kończył się w ten sposób: Nie zgadzamy się na ‚Europę w teorii’. Nie zgadzamy się na legalną Europę. Potępiamy Europę strasburską z powodu jej zdrady (…) Albo będziemy mieli naród albo nie będziemy niepodlegli. Przeciwko legalnej Europie reprezentujemy Europę prawdziwą, Europę ludzi, naszą Europę. Jesteśmy Narodem Europejskim.

Po założeniu szkoły służącej politycznej edukacji członków (która, od 1966 do 1968 roku, publikowała każdego miesiąca magazyn L’Europe Communautaire) Młoda Europa spróbowała stworzyć Europejski Syndykat Komunitarystyczny i, w 1967 roku, stowarzyszenie uniwersyteckie (Università Europea), które szczególnie silne było we Włoszech. Od 1963 do 1966 roku publikowano nowy francuski magazyn (Jeune Europe), który ukazywał się co tydzień; pośród czasopism w innych krajach warto wspomnieć o włoskim miesięczniku Europa Combattente.

Od 1966 do 1968 roku ukazywał La Nation Européenne, podczas gdy La Nazione Europea, edytowany przez autora tego artykułu, był nadal wydawany nawet w 1969 roku (po raz ostatni ukazał się wysiłkiem Pino Balzano w Neapolu w 1970 roku). La Nation Européenne, tygodnik o dużym formacie i – w niektórych wydaniach – składający się z prawie pięćdziesięciu stron, miał ważnych współpracowników: politologa Christiana Perrouxa, algierskiego eseistę Maleka Bennabiego, deputowanego Francisa Palermo, syryjskiego ambasadora Selima el-Yatiego, irackiego ambasadora Nathera el-Omariego, liderów Algierskiego Frontu Wyzwolenia Chérifa Belkachema, Si Larbiego and Djamila Mendimreda, przewodniczącego OLP Ahmeda Choukeiriego, lidera misji Wietkongu w Algierii Trana Hoaia Nama, lidera Czarnych Panter Stokeleya Carmichaela, założyciela i lidera Centri d’Azione Agraria księcia Sforze Ruspoliego, pisarzy Pierrea Gripariego and Anne-Marie Cabrini. Pośród stałych redaktorów byli profesor Souad el-Charkawi (w Kairze) i Gilles Munier (w Algierii).

W numerze z lutego 1969 roku znalazł się długi wywiad Jeana Thiriarta z generałem Juanem Peronem, który przyznał, że stale czyta La Nation Européenne i, że całkowicie zgadza się z jego ideałami. W czasie swojego pobytu w Madrycie, były prezydent Argentyny zadeklarował, że Castro i Guevara prowadzą walkę dla niepodległej Ameryki Łacińskiej, rozpoczętą wiele lat wcześniej przez ruch justycjalistyczny: Peron stwierdził, że Castro jest promotorem wyzwolenia. Zwrócił się on o pomoc do imperializmu ponieważ istniały inne zagrożenia, które mogły go zniszczyć. Ale kubańskim celem jest wyzwolenie ludów Ameryki Łacińskiej. Nie mają oni żadnego innego zamiaru, tylko ten, żeby zbudować kraj kontynentalny. Che Guevara jest symbolem tej walki. Był wielkim bohaterem, ponieważ służył wielkiej idei zanim sam się nią stał. Jest on człowiekiem ideału.

Jeśli chodzi o wyzwolenie Europy, Thiriart zamierzał zbudować Europejskie Brygady Rewolucyjne, aby rozpocząć zbrojną walkę przeciwko amerykańskiemu najeźdźcy. W 1968 roku, nawiązał on w Bukareszcie kontakt z chińskim ministrem spraw zagranicznych Zhou Enlai i poprosił go o wsparcie dla statutu politycznej i militarnej struktury w Europie, która walczyłaby ze wspólnym wrogiem. W 1967 roku, Thiriart był zajęty w Algierii: Możliwe, ze musimy rozważyć konieczność podobnej akcji i wierzyć w militarną formację europejskich rewolucjonistów na wzór działającej w Algierii Reichswehry. Obecnie, rządy Belgii, Holandii, Anglii, Niemiec i Włoch są – w różny sposób – satelitami Waszyngtonu; a więc my, Europejczycy, europejscy rewolucjoniści, musimy pojechać do Afryki aby formować kadry dla przyszłej polityczno-militarnej struktury, która – po służbie w rejonie Morza Śródziemnomorskiego i na Dalekim Wschodzie, będzie mogła walczyć i pokonać Quislingów Waszyngtonu w Europie. Delenda est Carthago.

Jesienią 1967 roku, Gérard Bordes, przywódca La Nation Européenne, udał się do Algierii aby spotkać się z członkami sekretariatu wykonawczego Narodowego Frontu Wyzwolenia i z Radą Rewolucyjną. W kwietniu 1968 roku Boreds wrócił do Algierii z Mémorandum à l’intention du gouvernement de la République Algérienne podpisanym przez niego i Thiriarta, w którym zawarto pewne propozycje: Europejsko-rewolucyjni patrioci wspierają: utworzenie specjalnych oddziałów do przyszłej walki przeciwko Izraelowi; techniczny trening dla przyszłej akcji, której celem będzie walka przeciwko Amerykanom w Europie; budowę antyamerykańskiego i antysyjonistycznego serwisu informacyjnego dla równoległego wykorzystania w krajach arabskich i w Europie.

Dialog z Algierią nie przyniósł rezultatu w związku z czym Thiriart rozpoczął pewne rozmowy z bliskowschodnimi krajami arabskimi. Faktycznie, 3 czerwca 1968 roku, bojownik Młodej Europy, Roger Coudroy, zginął w bitwie przeciwko armii syjonistycznej gdy próbował dostać się do okupowanej Palestyny wspólnie z grupą członków al-Fatah.

Jesienią 1968 roku Thiriart został zaproszony przez rząd Iraku i Egiptu oraz przez partię Baas. W Egipcie uczestniczył on w spotkaniu z Arabską Unią Socjalistyczną, egipską partią rządzącą; został przyjęty przez kilku ministrów i spotkał się z prezydentem Nasserem. W Iraku spotkał się z pewnymi osobistościami świata polityki, pośród których był lider PLO i udzielił wywiadów dla niektórych gazet i mass mediów.

Tak czy inaczej, pierwszym celem jego podróży była próba uzyskania wsparcia dla stworzenia Brygad Europejskich, które miały uczestniczyć w narodowo wyzwoleńczej walce Palestyny, a później miały się stać podstawową strukturą narodowo wyzwoleńczej armii w Europie. Iracki rząd, pod presją sowiecką, odmówił swojej pomocy, więc cel Thiriarta nie został zrealizowany. Rozczarowany niepowodzeniem, bez ekonomicznych środków służących wsparciu walki politycznej, Thiriart zdecydował wycofać się z politycznej działalności.

Od 1969 do 1981 roku Thiriart całkowicie poświęcił swój czas na swoją zawodową i związkową działalność na polu optometrii, w której uzyskał ważny awans: został przewodniczącym Europejskiego Stowarzyszenia Optometrii, Belgijskiego Narodowego Związku Optometrów i Optyków, Centrum Studiów i Nauki Optycznej oraz został doradcą wielu komisji Europejskiej Wspólnoty Gospodarczej. Poza tym, w 1975 roku udzielił wywiadu (poprowadził go Michel Schneider) dla magazynu Les Cahiers du Centre de Documentation Politique Universitaire z Aix-en-Provence i pomógł Yannickowi Sauveurowi napisać jego uniwersytecką prace badawczą pod tytułem „Jean Thiriart i europejski narodowy-komunitaryzm” (Uniwersytet Paryski, 1978). Inna praca badawcza, na temat Mouvment d’Action Civique, została opublikowana sześć lat wcześniej przez Jeana Beelena na Wolnym Uniwersytecie Brukselskim.

Atak terrorystyczny wymierzony w jego biuro w Brukseli przeprowadzony w 1981 roku przez syjonistycznych bandytów był decydującym czynnikiem, który skłonił Thiriarta do powrotu do działalności politycznej. Ponownie skontaktował się on z byłym współpracownikiem La Nation Européenne, hiszpańskim historykiem Bernardo Gil Mugarza, który, w czasie długiego wywiadu (liczącego 108 pytań), dał mu szansę na nowe i lepsze wyjaśnienie jego myśli politycznej. Dzięki temu mogła powstać nowa książka: była to książka, którą Thiriart chciał opublikować po hiszpańsku i niemiecku, co do tej pory się nie udało.

Na początku lat 80-tych Thiriart pracował nad książką, która nigdy nie została ukończona: Euro-Sowieckie Imperium od Władywostoku po Dublin. Plan tej pracy składał się z piętnastu rozdziałów, które były podzielone na wiele paragrafów. Jak pokazuje tytuł tej książki, opinia Thiriarta na temat Związku Sowieckiego całkowicie się zmieniła. Porzucił on stare motto „ani Waszyngton, ani Moskwa”. Thiriart pochwycił nową ideę, którą możemy podsumować formułą: „z Moskwą przeciwko Waszyngtonowi.” Trzynaście lat wcześniej, de facto, Thiriart wyraził swoje zadowolenie z sowieckiej interwencji zbrojnej w Pradze, w artykule Prague, l’URSS et l’Europe (“La Nation Européenne”, 29 grudzień 1968) gdzie potępił syjonistyczny spisek tak zwanej „praskiej wiosny” i rozpoczął definiowanie „strategicznych uwag” na temat Związku Sowieckiego.

Europa Zachodnia wolna od wpływu USA umożliwiłaby ZSRR przyjęcie roli przeciwnika Stanów Zjednoczonych. Przyłączenie bądź związanie Europy Zachodniej sojuszem z ZSRR oznaczałoby koniec amerykańskiego imperializmu. (…) Jeśli Rosjanie chcą oddzielić Europę od Ameryki – a musi to stanowić ich cel w dłuższej perspektywie – muszą dać nam szansę stworzenia europejskiej organizacji politycznej skierowanej przeciw złotej amerykańskiej niewoli. Jeśli będą się obawiać tej organizacji, najlepiej będzie jeśli się z nią zintegrują.

W sierpniu 1992 Thiriart i Michael Schneider, redaktor naczelny pisma Nationalisme et République pojechali do Moskwy. Powitał ich Aleksandr Dugin, który wcześniej spotkał się z Alainem de Benoist i Robertem Steuckersem (w marcu), w czerwcu zaś przeprowadził wywiad telewizyjny z autorem niniejszego artykułu po spotkaniu z „czerwono-brunatną” opozycją.

Moskiewska działalność Thiriarta, któremu towarzyszyli także Carlo Terracciano i Marco Battarra, reprezentujący Front Wyzwolenia Europy, był bardzo intensywna. Udzielał wywiadów, uczestniczył w konferencjach i obradach okrągłego stołu z Prochanowem, Ligacewem, Duginem i Sułtanowem w redakcji pisma „Dień”, które opublikowało jego artykuł „Europa po Władywostok”. Spotkał się z Ziuganowem i przedstawicielami „czerwono-brunatnej” opozycji, takimi jak Nikołaj Pawłow i Siergiej Baburin. Dyskutował z filozofem i przywódcą Partii Odrodzenia Islamskiego Gejdarem Dżemalem, brał udział w demonstracji studentów arabskich w Moskwie.

23 listopada, trzy miesiące po powrocie z Moskwy, Thiriart doznał zawału serca.

Wydana w języku francuskim w roku 1964 książka Thiriarta „Imperium 400 milionów ludzi – Europa”, doczekała się tłumaczeń na 6 języków. Autorem przekładu włoskiego był Massimo Constanzo (wówczas przywódca Europa Combattente), który we wstępie do książki napisał: Książka Thiriata załuguje na dużą uwagę z racji swojej dokładności. Skąd się ona bierze? Z bardzo prostej rzeczy: autor używa języka w swej istocie politycznego bez wikłania się w niejasne ideologie i abstrakcyjne konstrukty. Po uważnej lekturze można dostrzec w książce elementy ideologiczne, ale wynikają one z postawionej tezy politycznej, a nie odwrotnie, jak to zazwyczaj bywało u europejskich nacjonalistów.

Czytelnik tego drugiego wydania włoskiego zapewne zgodzi się ze słowami napisanymi 40 lat temu przez Constanzo. Dostrzeże, że ta chyba najbardziej znana książka Thiriarta jest dziełem aktualnym, umożliwiającym przewidzenie wielu czynników, nawet mimo swego głębokiego osadzenia w czasie w którym powstała. Zakładała ona upadek Związku Radzieckiego na 10 lat przed powstaniem „euro-komunizmu”. Wyprzedzała swoje czasy, gdyż obecnie amerykańska hegemonia w Europie stała się niekwestionowanym faktem.

W swojej bibliotece przechowuję egzemplarz pierwszego wydania (“édité à Bruxelles, par Jean Thiriart, en Mai 1964”). Dedykacja od autora zawiera słowa które chciałbym przekazać dziś młodszym: Votre jeunesse est belle. Elle a devant elle un Empire à bâtir. [Wasza młodość jest piękna. Ma przed sobą Imperium do zbudowania. - Red.] W odróżnieniu od Luttwaka i Tony’ego Negri, Thiriart doskonale wiedział, że nie ma nic bardziej odległego od Imperium niż imperializm, a Stany Zjednoczone nie są Rzymem, lecz Kartaginą.

Tłumaczenie: Tomasz Panek, Jacek Skup

Tekst pierwotnie ukazał się na Xportal.pl

Sexpolitik gegen Rußland und den Vatikan

Sexpolitik gegen Rußland und den Vatikan

Martin Lichtmesz

Ex: http://www.sezession.de

^[1]„Kindesmißbrauch: UN-Experten kritisieren Vatikan scharf“ ^[2] lautet die zur Zeit von den Flaggschiffen bis zu den Provinzkanus verbreitete Schlagzeile, natürlich aus der Schmiede „unserer“ Prawda, der allgegenwärtigen dpa. Dabei dient der „Kindesmißbrauch“, den die Medien seit Jahren systematisch mit der Kirche in Verbindung bringen,  vor allem als propagandistisch wohlfeiles Brecheisen, um den Vatikan politisch aufzuknacken.

Der hängt nämlich immer noch nicht gänzlich an der Leine des „New World Order“ und des egalitären Globalismus. Das entsprechende Dokument ^[3] läßt kaum Zweifel daran, daß das „Kindeswohl“ hier in erster Linie als Vorwand dient, um die römische Kirche unter die politische und ideologische Kontrolle der UNO zu bringen. Das Mittel ist die moralische Erpressung: so wird der Widerstand ^[4] des Heiligen Stuhls gegen die Forderungen auf Massenportalen wie web.de als „Täterschutz“ ^[5] denunziert, ganz dem Wortlaut und der Wertung des UN-Gremiums folgend.

Was sich mit so einem Apparat wohl alles anstellen läßt:

The Committee recommends that the Holy See develop and implement a comprehensive and systematic mechanism of data collection, analysis, monitoring and impact assessment on all the areas covered by the Protocol. The data should be disaggregated, inter alia, by sex, age, national and ethnic origin, geographical location, indigenous status and socio-economic status, with particular attention to children in the most vulnerable situations, and include information about the follow-up given to these cases (…) the Committee encourages the Holy See to strengthen international cooperation through multilateral, regional and bilateral arrangements, by strengthening procedures for and mechanisms to coordinate with law enforcement authorities and improve prevention, detection, investigation, prosecution and punishment of those responsible for any of the offences covered under the Optional Protocol.

Ein weiteres langfristiges Ziel scheint zu sein, die von der Kirche vertretene Sexualmoral zu brechen ^[6] (wobei ich ja gespannt wäre, wieviele Fälle von Kindesmißbrauch in ihren Reihen auf das Konto von homosexuell-päderastischen Klerikern gehen, und inwiefern sich diese mit der „Schwulen-Lobby“ im Vatikan überschneiden, deren Existenz letztes Jahr von Papst Franziskus bestätigt wurde). Die Welt ^[7]schreibt:

«Der Heilige Stuhl hat den Ruf der Kirche und den Schutz der Täter immer wieder über die Interessen der betroffenen Kinder gestellt», sagte die Vorsitzende des UN-Ausschusses für die Rechte des Kindes, Kirsten Sandberg, in Genf. Zugleich bemängelte das Gremium die Haltung des Vatikans zur Homosexualität und zur Abtreibung.

(Sandberg ist übrigens über das „Europäische Hochschulinstitut“ auch in das EU-Netzwerk eingebunden, was nicht sonderlich überraschend ist.)

Das UN-Gremium sieht auch die Haltung des Vatikans zur Homosexualität und zur Abtreibung kritisch. Frühere Äußerungen der Kirche zur Homosexualität hätten zur Stigmatisierung und zur Gewalt gegen homosexuelle Jugendliche beigetragen, sagte Sandberg.

Die Kirche unter dem Diktat der „Zivilgesellschaft“, ein weiterer Schritt in die Neue Weltordnung! Dabei ist wohl gerade diese Gesellschaft am wenigsten berufen, dem Vatikan ihre Sexualmoral zu diktieren. Hier sind wohlgemerkt dieselben politischen Kräfte, Ideologien und Tendenzen am Werk, die gleichzeitig beabsichtigen, Schulkinder ab einem frühen Alter einem übertriebenen und auf Paraphilien konzentrierten Sexualunterricht auszusetzen. Diese Art von Kindesmißbrauch ist gemäß der Moral, die durchgesetzt werden soll, offenbar zulässig.

Klonovsky says: ^[8]

Aber der unterleibszentrierte Spaß hört auf, wo Kinder ins Spiel kommen. In Baden-Württemberg will das regierende rotgrüne Ressentiment tatsächlich die sogepredigte „sexuelle Vielfalt“ als neue Norm (nicht Normalität) gegen die bislang waltende, diskriminierende Heteronormativität und Familientraditionalität bis in die Unterstufenlehrpläne hinein durchsetzen, auf dass die Kleinen lernen, wer wen im Dienste von Aufklärung, Chancengleichheit und Selbstverwirklichung an welchen Stellen lecken muss, wogegen sich jetzt der Widerstand wackerer Württemberger mehr als nur regt, weil es ja ihre durchweg minderjährigen und überwiegend im präsexuellen Alter stehenden Kinder sind, die in diese Gegenwelt gedanklich hinabsteigen und dort die Freakshows und Darkrooms durchwandern sollen, ohne wenigstens nach Beatrice zu suchen, und ihr Einfühlungsvermögen in die Praktiken von LSBTTI-Menschen am Ende gar noch benotet wird.

Die Sexfront als politisches Druckmittel ist zur Zeit auffällig aktiv. Die von den Medien gehätschelten Tittendummies von „Femen“ – ohne jeden Zweifel eine gezielt eingesetzte, „kontrollierte Opposition“, wenn überhaupt eine „Opposition“ – hüpfen von Köln bis Madrid halbnackt vor diversen kirchlichen Würdenträgern herum, um sie ins Lächerliche zu ziehen und um gegen angebliche „Frauenunterdrückung“ für Abtreibung, ihre Muschi oder was weiß ich was zu demonstrieren.

Damit unterstützen die vermeintlich subkulturellen, in Wirklichkeit völlig mainstreamkonformen „Femen“ den Kulturkampf der herrschenden Klassen, der als eine „Revolution von oben“ geführt wird, gegen den Willen einer nichtsdestotrotz eher passiven Mehrheit (allein in Frankreich scheint es noch wirksamen Widerstand ^[9]dagegen zu geben).

Daß hier besonders emsige Unterstützung aus der, wie man nicht vergessen sollte, Heimatpartei der politisierenden Pädophilen und Berufsschwulen kommt, ist nicht verwunderlich. Das EU-Parlament fördert offen Programme ^[10]wie jenes der österreichischen Grünen-Abgeordneten Ulrike Lunacek ^[11], die der Jagd nach der aktuellen Haupthexe „Homophobie“ gewidmet sind.

Dabei geht es natürlich ein weiteres Mal um die Durchsetzung der „Homo-Ehe“, die Demontage der bürgerlichen Ehe und Familie  und die Installierung einer Art Rosa Gestapo:

Darin werden die EU-Kommission und die Mitgliedsstaaten aufgefordert, Beleidigungen gegen Homo- und Transsexuelle als Haßkriminalität zu verfolgen und zu bestrafen.

Auch verlangt der Plan die europaweite Anerkennung von Personenstandsurkunden. Somit müßten auch EU-Staaten, die selbst keine gleichgeschlechtlichen Ehen erlauben, solche Verbindungen anerkennen, die in anderen Mitgliedsstaaten geschlossen wurden. Darüber hinaus fordert der Bericht entsprechende Schulungen für Polizisten, Strafverfolger und Journalisten, damit diese besser in der Lage wären, „angemessen“ mit dem Thema Homo- und Transsexualität umzugehen.

„Homophobie wird in Europa nicht mehr länger geduldet“, freute sich Lunacek nach der Abstimmung. Nun müsse die EU-Kommission mit einer „Roadmap gegen Homophobie“ ein eindeutiges Zeichen gegen die „alltägliche Verachtung europäischer Werte“ setzen. „Homophobe Gesetze wie homophobe Praxis sind inakzeptabel und dürfen nirgendwo in der Europäischen Union mehr geduldet werden“, forderte Lunacek.

Die Verve, mit der hier ein absurder, quasi-religiöser Kult um eine Minderheit getrieben wird und ihre Exponate zu höheren, unantastbaren Lebewesen und beispielhaften Vorbildfiguren geadelt werden, hat letzten Endes mit realen Schwulen und Lesben kaum etwas zu tun. In Deutschland machen sie kaum 1-2% des Bevölkerungsanteils aus. Der Aufwand wäre in jeder Hinsicht disproportional, wenn er nicht in Wirklichkeit auf ganz andere Dinge zielen würde.

Nochmal Klonovsky ^[8]:

Die LSBTTI-Propaganda ist nichts weniger als Minderheitenschutz; es handelt sich im Gegenteil um eine der inzwischen zahlreichen quasi molekularen Bürgerkriegserklärungen an die Mehrheit, was diese Mehrheit endlich begreifen sollte, statt sich in falsch verstandener Toleranz an die Pranger der Intoleranten zerren zu lassen. Deren Taktik ist ja stets dieselbe, ob nun bei den geforderten Homosexuellen-Selbstbloßstellungen im Fußball oder der Durchsexung diverser Unterrichtsfächer im Ländle: Die Mehrheit wird mit Zumutungen behelligt, ein paar Trolle reagieren über, ihre Äußerungen werden in den Medien wie Skalpe präsentiert und mit geheuchelter Erschütterung beplärrt, denn sie sollen beweisen, dass die Homo-, Trans-, Xeno-, Gyno- und weiß der Geier welche weitere Phobie aus der sogebellten Mitte der Gesellschaft kommen, auf dass munter weiter die aus der geschmähten Gesellschaftsmitte sprudelnden Steuergelder in die Taschen derer fließen mögen, die sie beschimpfen, bekämpfen, ihnen ihre devianten sexuellen Gepflogenheiten präsentieren, und das alles im Namen der Toleranz. Das Perpetuum mobile existiert also doch!

Die „Homophobie“ ist gerade dabei, den „Rassismus“ als Chiffre für das globale Böse schlechthin abzulösen, und wie dieser ist sie weitgehend ein Phantom. Hier mischen sich wieder einmal diffuse Heilserwartungen und Bekenntnisekstasen mit politischem Kalkül. Am auffälligsten zeigt sich dies natürlich in den Kampagnen gegen Putins Rußland und den offenbar unmittelbar bevorstehenden russischen Homocaust. Auch hier scheint sich die gesamte politische Klasse des Westens über die weltbewegende Dringlichkeit der Agenda einig zu sein, sekundiert von Bataillonen von Pop-, Sport-, Film- und Fernsehstars.

Unlängst verkündete sogar der als „konservativ“ und „rechts“ geltende Fox-News-Moderator Glenn Beck, eine ganz besonders niedrige Lebensform im US-amerikanischen Medienzoo, er stünde firm Seite an Seite mit der schwullesbischen Pressure Group GLAAD ^[12] gegen Rußlands „Hetero-Faschismus“. Mehr Beweise für die allgemeine Gleichschaltung und den metapolitischen Totaltriumph der kulturmarxistischen Agenda braucht man wohl nicht mehr.

Wenn es bezüglich Rußland wirklich nur um den „Heterofaschismus“ geht, dann frage ich mich, warum sich keine Socke über Länder wie Nigeria, Mauretanien, Somalia, Sudan, die Vereinigten Arabischen Emirate, Jemen, Iran, Afghanistan oder Saudi-Arabien aufregt, wo Homosexualität unter Todesstrafe steht. Überhaupt ist Rußland bei weitem nicht das schwulenfeindlichste Land auf der Welt: siehe hier. ^[13]

Der Weg der Homosexuellen-Politik von der einst legitimen Forderung nach Entkriminalisierung und Straffreiheit bis zur ihrer Rolle als zentrales goldenes Kalb einer gesellschaftsmessianischen „Toleranz“-Religion, die sich zunehmend ad absurdum führt, und zur Keule der Weltpolitik – das wird einmal, in ein paar hundert Jahren oder auch ein bißchen früher, ein spaßiger Stoff für zukünftige chinesische Historiker werden.

Übrigens, auch Goldman-Sachs-CEO Lloyd Blankfein setzt sich aktiv für „gay marriage“ ein: das sei gut fürs Business. ^[14] Was habt ihr homophoben Verschwörungstheoretiker eigentlich alle gegen den Laden??? ^[15]

Article printed from Sezession im Netz: http://www.sezession.de

URL to article: http://www.sezession.de/43338/sexpolitik-gegen-russland-und-den-vatikan.html

URLs in this post:

[1] Image: http://www.sezession.de/43338/sexpolitik-gegen-russland-und-den-vatikan.html/totallygayworldorder

[2] „Kindesmißbrauch: UN-Experten kritisieren Vatikan scharf“: https://www.google.at/search?q=Kindesmi%C3%9Fbrauch:+UN-Experten+kritisieren+Vatikan+scharf&ie=utf-8&oe=utf-8&rls=org.mozilla:de:official&client=firefox-a&gws_rd=cr&ei=VvnyUs6pM4mLtAaT-oDQAQ

[3] entsprechende Dokument: http://tbinternet.ohchr.org/Treaties/CRC-OP-SC/Shared%20Documents/VAT/CRC_C_OPSC_VAT_CO_1_16307_E.pdf

[4] Widerstand: http://press.vatican.va/content/salastampa/de/bollettino/pubblico/2014/02/05/0087/00183.html

[5] „Täterschutz“: http://www.google.at/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=2&cad=rja&ved=0CDQQFjAB&url=http%3A%2F%2Fweb.de%2Fmagazine%2Fnachrichten%2Fausland%2F18589404-taeterschutz-kindeswohl.html&ei=wfHyUqvJOcGKtAbf5IDABw&usg=AFQjCNERChSn3q97dc8-0CdmKf2L6yBjyw&bvm=bv.60799247,d.Yms

[6] Ein weiteres langfristiges Ziel scheint zu sein, die von der Kirche vertretene Sexualmoral zu brechen: http://www.katholisches.info/2014/02/06/un-kinderrechtskomitee-wie-sich-die-kirche-aendern-sollte-abtreibung-homo-ehe-gender-ideologie/

[7] Welt : http://www.welt.de/newsticker/dpa_nt/infoline_nt/brennpunkte_nt/article124556999/UN-Experten-kritisieren-Vatikan-scharf.html

[8] Klonovsky says: : http://www.michael-klonovsky.de/acta-diurna

[9] wirksamen Widerstand : http://www.pi-news.net/2014/02/frankreich-stoppt-neues-familiengesetz/

[10] EU-Parlament fördert offen Programme : http://http://jungefreiheit.de/politik/ausland/2014/eu-parlament-segnet-lunacek-bericht-ab/

[11] Ulrike Lunacek: http://www.katholisches.info/2014/02/05/homo-lobby-feiert-lunacek-bericht-wer-aber-ist-ulrike-lunacek/

[12] er stünde firm Seite an Seite mit der schwullesbischen Pressure Group GLAAD: http://www.huffingtonpost.com/2014/01/02/glenn-beck-russia_n_4531744.html

[13] siehe hier.: http://25.media.tumblr.com/ddceeb5c4307f49c73615856e5850887/tumblr_n0csf37rtn1rey6pgo1_500.jpg

[14] das sei gut fürs Business.: http://www.cbsnews.com/news/goldman-sachs-ceo-lloyd-blankfein-same-sex-marriage-support-a-business-issue/

[15] habt ihr homophoben Verschwörungstheoretiker eigentlich alle gegen den Laden???: http://ef-magazin.de/2014/02/03/4922-goldman-faz-was-habt-ihr-bloss-gegen-gottspielerei

[16] : http://

[17] : http://www.spiegel.de/wirtschaft/soziales/bierbrauer-affaere-die-wichtigsten-fakten-ueber-das-preiskartell-a-943254.html

[18] : http://www.youtube.com/watch?v=Xuz94ZIPfJk

[19] : http://www.welt.de/vermischtes/article114966836/Barbusige-stuerzte-sich-auf-Europaabgeordneten-Brok.html

[20] : http://ef-magazin.de/2010/04/14/2006-aktuelle-nachricht--ueberraschende-wende-im-kinderschaender-skandal-ganz-neue-verbindungen-geraten-ins-visier

[21] : http://www.zombietime.com/...

[22] : http://ernstfall.org

[23] : http://pius.info/archiv-news/892-kirchenkrise/8611-neue-familienpastoral-der-deutschen-bischoefe

The Importance of Population Structure & Dynamics

The Importance of Population Structure & Dynamics

By Andrew Hamilton 

Ex: http://www.counter-currents.com

In trying to conceptualize what a current, or indeed ongoing, global head count of whites would look like (no such reliable enumeration exists ^[2]), it is imperative to keep in mind the age structure and reproductive profile of whatever population exists, as well as the dynamics of rapid change along key vectors. Nothing is stationary or mirrors the past. Habitual patterns of thought quickly become outmoded without anyone being aware of it.

Contemporary demographic statistics conceal racial information. Elites are obsessed by race, and particularly with accelerating in any way possible the decline and disappearance of the white race. But meaningful data on ethnicity do not exist. It is the only major variable not regularly measured or recorded by demographers. If such figures were available, they might jeopardize indefensible policies.

Given replacement migration, exceptionally high non-white birth rates, sub-replacement fertility among whites, and widespread culturally-encouraged hybridization with non-whites in all formerly white homelands around the world, the opposite ends of the national age spectrum everywhere now feature a predominantly white elderly population and an increasingly non-white youth population.

As a consequence, former First World nations are composed more and more of non-whites and hybrids. The process is taking place with lightning speed. Thanks to an indispensable assist from dishonest media, academia, and governments, plus draconian and repressive laws, even white racialists, never mind the public, fail to grasp the urgency of the situation.

The aging and death of baby boomers born between 1946 and 1964, currently in progress, will in short order eradicate a numerically large proportion of the remaining white populace. Despite the lack of precise data, we nevertheless know the overall trends, so revolutionary and sweeping are the top-down social changes that have been imposed.

To better understand the crisis, it is helpful to employ a demographic tool known as the population pyramid. A population pyramid is a graphical representation of the distribution of age groups, usually by country or region, shaped like a pyramid when populations are young and growing.

There are three basic shapes.

The classic pyramid: A young, rapidly growing population with a high birth rate. This is characteristic of many non-white races today, and of vibrant subpopulations such as Orthodox Jews.

The box: A stable, replacement-level population characterized by low infant mortality, little or no demographic growth, and long life expectancy.

The inverted, or upside-down, pyramid: Low birth rate, collapsing population, long life expectancy. This is characteristic of the white race.

Pyramid graphs consist of two back-to-back bar graphs, with population plotted on the X-axis and age on the Y-axis, one showing the number of males and the other females in five-year age cohorts. Males are conventionally shown on the left and females on the right, measured either by raw numbers or as a percentage of the total population. Typically there are more women than men in older age categories due to females’ longer life spans. On the other hand, women have shorter reproductive periods than men, a fact useful in interpreting the graphs though not incorporated directly into them.

Although population pyramids by race cannot be constructed due to lack of relevant statistics, the device is nevertheless useful to illustrate general trends that everyone knows are occurring. Broadly speaking, rapidly expanding nonwhite races both outside and inside the First World are characterized by age structures indicative of growing populations: a “population explosion” with many young and few old, many births and few deaths. The shape of the population pyramid for Angola (an African country) may be taken as representative of nonwhite birthrates, inside and outside the “West,” be they Mestizo, Muslim, or anything else. (There are some notable exceptions.)

^[3]

Representative Age Pyramid for an Expanding Nonwhite Race (Angolan age pyramid, 2005)

This is how the white population looked in the 19th and early 20th centuries. But one must go beyond the static snapshot to the underlying dynamics. A race such as this has built-in momentum for future growth because so many young people will reproduce at high rates in the future even if total fertility gradually falls.

Contrast this with the rapidly aging and collapsing white populations of today, characterized by many old and few young, many deaths and few births. A contemporary population pyramid for our people would resemble the following hypothetical construct (not a representation of any actual white population, the data for which is unavailable):

^[4]

Hypothetical Inverted Age Pyramid of the White Race (demographic collapse)

A simple head count (census) of living whites, though indispensable, does not convey an accurate picture of what is really happening. Older cohorts constituting the largest chunk of an upside-down pyramid, though still alive, do not directly contribute children to future generations because they are beyond the close of their reproductive period.

Female fertility peaks between ages 18 and the mid-20s. As a woman approaches 30 her hormone levels start to decline and her fertility also begins to slowly decline. After age 35 the decline accelerates.

A Mayo Clinic guide states that female fertility rates “remain relatively stable until the early 30s, and then they decrease to very low levels by the early 40s.” Broken down further by the same source (Robert V. Johnson, M.D., Editor-in-Chief, Mayo Clinic Complete Book of Pregnancy & Baby’s First Year, New York: William Morrow, 1994, p. 5):

• Ages 18-24: peak female fertility
• Ages 30-35: fertility is 15%-20% less than maximum
• Ages 35-39: fertility is 25%-50% below maximum
• Ages 40-45: fertility falls to 95% below maximum

“Ultimately, age is still the most important factor when it comes to fertility prediction,” Dr. Mark Perloe, an Atlanta fertility specialist says. “If you’re in your early 40s, the odds are against getting pregnant without help, no matter what the tests say. The odds are much better in your late 30s or younger.”

The risk of miscarriage also increases after age 35, and even more after 40, as do numerous other risk factors, including having a child with chromosome abnormalities such as Down syndrome (mental retardation).

Menopause, which occurs in the late 40s or early 50s in most women, marks the end of the natural ability to bear children. However, as the preceding discussion demonstrates, it is necessary to differentiate between fertility and menopause. It is not as clear-cut as “I can have children until I reach menopause.”

Curiously, in other primate species females continue to reproduce until decrepitude or death overtake them. But among humans a woman loses her capacity to reproduce while still in vigorous middle age.

“‘Certain ethnic groups may have menopause at slightly different ages. Hispanic and African-American women reach menopause a little earlier, and Chinese and Japanese women a little later, than the average Caucasian woman, who reaches menopause at about age 51.5.’ Those are averages; every woman is different.” (Source ^[5].)

Widespread Ignorance About the Biological Clock

Surprisingly, many contemporary women have little idea how rapidly fertility declines with age. By the time a woman hits 44, it is almost nonexistent. Pregnancy beyond 47 is extremely rare, although it has been medically documented as late as 61.

Fertility treatments may extend the reproductive window slightly, but are extremely expensive and subject to age cut-offs. In Canada, fertility specialists generally will not accept women past their mid-40s. At age 40, even with in vitro fertilization (IVF), the success rate is only about 40%.

According to Dr. Roger Pierson, a Canadian fertility specialist, “Everybody in the reproductive world is shocked at how much ignorance there is. Women get their information from the rather dubious magazines that tend to lurk around the checkout counters of grocery stores.”

In 2009, Britain’s Royal College of Obstetricians and Gynaecologists (RCOG) went so far as to issue a public warning ^[6] that women should become mothers by the age of 35 or risk infertility, miscarriage, or other health problems:

Our statement has been prompted by concern among obstetricians and gynaecologists because we are seeing more and more [older] women who are confronting the heartbreak of infertility and miscarriage. Every week in my clinic I see women who say ‘if only I had known this, I could have planned for this. I wouldn’t have postponed my plans for pregnancy’.” The college fears too many women still do not understand that their fertility declines after 35.

A University of Calgary professor added: “Women have been given the impression that biology doesn’t matter and they can do whatever they like.”

Male fertility (as distinct from related problems, including erectile dysfunction) likewise declines with age, though far less radically. Some men are biologically capable of having children well into old age. However, as a practical matter this does not happen very often. Therefore, most men by their 50s can probably be considered reproductively irrelevant.

Such information suggests roughly where you should draw an imaginary line through the upside-down pyramid to indicate the age level below which, as a practical matter, the population remains potentially reproductive. Whether it actually reproduces white (non-hybrid) children within stable, nurturing family structures is another matter entirely. Sub-replacement fertility even after large-scale nonwhite and hybrid birthrates are misleadingly factored in strongly suggests that it does not.

In racial terms, selection occurs whenever one ethnic group successfully propagates its genes relative to other groups. “Differential fecundity,” Ukrainian-American geneticist Theodosius Dobzhansky observed, “is, in principle, as powerful a selective agent as differential survival or mortality” (Genetics of the Evolutionary Process, 1970, p. 97).

Human races can expand and contract quickly, both in absolute terms and relative to other races. They grow, shrink, collapse, and become extinct. William Pierce, a physicist steeped in mathematical knowledge, noted that “wherever two racial groups occupying the same territory have different growth rates, the faster-growing group will always overwhelm the slower-growing group numerically, given sufficient time, no matter how much larger the latter may be in the beginning.” (“World’s Deadliest Threat: The Race Bomb,” National Vanguard newspaper, Issue No. 82, 1981; reprinted in Kevin Alfred Strom, ed., The Best of Attack! and National Vanguard Tabloid, 1970–1982 [1984], p. 207)

Italian demographer Massimo Livi-Bacci summed up the dynamics of the present crisis:

We are able to recognize the exceptional nature of the current situation if we keep in mind that a population growing at an annual rate of 4 percent will double in about 18 years, while another declining by 1 percent per year will halve in 70. Two populations of equal size [emphasis added] experiencing these different growth rates will find themselves after 28 years (barely a generation) in a numerical ratio of four-to-one! (A Concise History of World Population, 4th ed., Blackwell Publishing, 2007, p. 20)

The widespread obliviousness to race, or even preference for non-whites (including but not limited to blacks), now observable everywhere, has been culturally-inculcated into the minds (and resultant sexual behavior) of a greatly diminished youth population. Some unspecifiable (but easily seen) proportion of reproduction occurring outside or inside marriage (the term “intermarriage” should be jettisoned as obsolete) is between whites and non-whites. The hybrid offspring of such unions should not be counted as white, and must be rigorously excluded from both the social circle and the gene pool.

In former times, when the white population was large and growing, more introgression of non-white genes could be tolerated (though not on a widespread scale) than is the case when the population is swiftly collapsing.

The connection between demographic strength and political power has long been recognized. As the white population contracted, nations became markedly more tyrannical in the Communist sense—characterized by closed, untouchable, uncriticizable elites not unlike an imperial god cult, universal surveillance, and the criminalization and rigid suppression of thought, speech, association, and authentic political activity.

So overwhelming now is alien control of the culture that even the psychological mores and institutional structures essential to biological and cultural survival have been systematically and efficiently expunged. Diminished numbers, lack of political influence, and the rapid growth of totalitarian-racist institutions have occurred hand in hand. It is a vicious, ever-accelerating cycle that becomes harder and harder to break the more time that passes.

Supplemental Section

As noted, government officials and demographers do not conduct reliable racial head counts. The crucial demographic variable of race is concealed (through non-counting) for ideological reasons. Nevertheless, population pyramids could be constructed from racial data rather than heterogeneous geographical or political units. Such graphical representations would be most enlightening—better than the population projections typically available.

Following are a few illustrative examples of unusual local population pyramids. Keep in mind that the US Census Bureau employs overly-broad definitions of “white ^[7],” including in this and related categories Jews, Middle Easterners, North Africans, Lebanese, Arabs, Moroccans, etc.

To add to the confusion, large proportions of America’s massive Mestizo population are evidently also classified as “white.” According to the Population Reference Bureau in Washington, D.C. ^[8], “Since Hispanics or Latinos are considered an ethnic and not a racial group, they are asked on census questionnaires to select a racial category. In the 2000 Census, almost half (48 percent) of Latinos classified themselves racially as ‘white’ while more than two-fifths (43 percent) identified themselves racially as ‘Other.’”

The Census Bureau proceeded to fiddle with the categories:

Changes in the census questionnaire [since then] appear to have changed the way Latinos identify themselves racially. For example, the percentage of Latinos selecting the white racial category increased from 48 percent in the 2000 Census to 63 percent in the 2009 ACS [American Community Survey]. In contrast, the percentage of Latinos preferring the “Other” racial category dropped from 43 percent to 29 percent. This trend is consistent across Latino subgroups.

Clearly, the size of the official “white” population is artificially inflated. It is smaller than census figures indicate.

^[9]

Ann Arbor, Michigan, a small city of 116,000 that is home to the University of Michigan. Even the 2010 census could identify only a 70% “white” population in the small Midwestern city. It is obviously less if illegitimate groups are excluded. The bulge caused by students attending the University of Michigan is easily identifiable.

^[10]

The US Army post at Fort Bragg, North Carolina, named for Confederate General Braxton Bragg and home to the US Army airborne forces and Special Forces, the U.S. Army Forces Command and U.S. Army Reserve Command. It had a population of 39,500 in 2010.  In 2000, it was 58 percent “Caucasian,” the rest non-white. Only 1.2% of the population is over 45, the median age is 22, and males significantly outnumber females.

^[11]

Punta Gorda, a retirement community of 17,000 on Florida’s Gulf coast. In 2000 it was 94% “white,” the rest black, Mestizo, Amerindian, Asian, Pacific Islander, hybrids, and “other.” However, the community has two synagogues, one Chabad ^[12], the other Reconstructionist, and nearby are 10 more, so some unknown part of the 94% is Jewish. Note the lopsided age structure accounted for by the elderly. In exaggerated form its shape is illustrative of the age structure of the white race as a whole worldwide.

^[13]

Buffalo County, South Dakota, home of the Crow Creek Sioux Tribe (Crow Creek Indian Reservation). The 2010 population was 1,900. According to the 2000 census, 82% of county residents were Amerindian, 16% “white,” and 3% other, mostly hybrids and Mestizos. Unemployment is 57%; many homes lack kitchens and/or indoor plumbing. Per capita income was $5,213, the lowest in the nation, with more than half of residents living below the poverty line. Note the classically-shaped pyramid, indicative of a youthful if numerically small population.

Sources (supplemental section only): Lina Trullinger, Bryan Station High School teacher (now evidently a Database Analyst at Mississippi State University), “Understanding Population Pyramids” ^[14] (2009); Wikipedia.

 

---

Article printed from Counter-Currents Publishing: http://www.counter-currents.com

URL to article: http://www.counter-currents.com/2014/02/the-importance-of-population-structure-and-dynamics/

Samedi 8 février 2014 : “Fuck the EU” by the US State Department

par Aymeric Chauprade 

Ex: http://www.realpolitik.tv

 

“Que l’Europe aille se faire e…” a tout simplement déclaré Victoria Nuland (photo), la secrétaire d’État adjointe des États-Unis, en charge des relations avec l’Europe, à son ambassadeur en Ukraine, lors d’une conversation téléphonique enregistrée à l’insu des deux protagonistes le jeudi 6 février. La prise est tellement explicite que la diplomate américaine n’a eu d’autre choix que de s’excuser auprès des diplomates européens. Mais qui a entendu un seul chef d’État, un seul ministre des affaires étrangères européen émettre une quelconque protestation ?

 

Très bon éclairage sur ce que pensent réellement les Américains de l’Union européenne : qu’elle n’est rien et qu’elle a vocation à rester une périphérie molle des États-Unis. Au passage la conversation est révélatrice, au-delà même de l’insulte faite à l’Union européenne. Elle en dit long aussi sur le rôle que joue l’ONU aux yeux des Américains. Jugez-en plutôt : “Ce type de l’ONU, Robert Serry” explique Victoria Nuland à son ambassadeur, “ce serait super pour aider à coller les choses, d’avoir cette colle ONU et, tu sais quoi, que l’UE aille se faire foutre”. L’ONU ce n’est donc qu’un pot de colle servant à fixer les morceaux du puzzle américain sur le grand tableau mondial.

 

Washington encourage la guerre civile en Ukraine, quand il ne la fabrique pas tout simplement et agite ensuite ses mécanos (l’Union européenne, l’ONU…) afin de tenir sa feuille de route.

 

Quant aux gouvernements européens, ils ont pour seule mission, depuis 1945, que de maintenir les peuples européens dans la dormition en leur faisant croire que la construction européenne avance vers une Europe-puissance, alors même qu’elle ne fait, année après année, que consolider le bloc transatlantique dirigé par Washington autant que les oligarchies mondialistes.

 

Il n’y a désormais qu’une issue unique à l’indépendance de l’Europe : l’effondrement du Système de l’Union européenne au profit d’une authentique Europe des nations, condition sine qua none à la renaissance de la civilisation européenne et donc de la puissance française. Si nous ne sortons pas rapidement de cette trappe, la submersion extra-européenne et l’atlantisation auront raison de nos libertés et de notre identité. La ruine économique en résultera mécaniquement.

 

Aymeric Chauprade

Tegen verkiezingen

Ex: http://www.doorbraak.be

In Tegen verkiezingen legt David Van Reybrouck met veel gevoel voor pathos ('de boel staat op ontploffen') de inefficiënte werking van ons democratisch bestel bloot. Boosdoener daarbij zijn verkiezingen. Volgens de auteur drinken wij net tijdens die hoogmis 'de gifbeker van de democratie'.

Om die pikante stelling wetenschappelijk te staven bestudeerde de auteur onder meer correlaties tussen democratisch wantrouwen en de toename van het aantal twitteraccounts.

Bij wijze van remedie pleit hij voor de stapgewijze herinvoering van de aleatorische democratie: een systeem van loting zoals dat lange tijd in de klassieke stadsstaat Athene in zwang was. Zodra het parlementaire halfrond met lotelingen volloopt, zo beweert Van Reybrouck, keert niet alleen de politieke stabiliteit terug, maar zou ook die brug of die tunnel in Antwerpen er al hebben gelegen.

En indien u zoveel voortvarendheid weigert te geloven, speldt Van Reybrouck u in dit vlotgeschreven boekje enthousiast nog tientallen andere halve waarheden en hele leugens op de mouw. Hoe willekeurige IJslanders hun nieuwe grondwet zelf herschreven bijvoorbeeld.

Bij de verkondiging van zijn democratische onheilsleer botst de lezer op schrale historische inzichten en ergerlijke monocausale analyses over onze  falende democratie. Liefhebbers van historische, bronnen- en statistische kritiek halen met deze fantaisistische 'non-fictie' echter een leerrijk oefenboekje in huis. (FT)

Frank Thevissen

 

L’Ukraine prise en tenailles entre l’Occident et la Russie

L’Ukraine prise en tenailles entre l’Occident et la Russie

par Thomas Ferrier

Ex: http://thomasferrier.hautetfort.com

La situation de l’Ukraine s’est profondément dégradée pendant le mois de janvier, alors que la résistance aux décrets liberticides votés par les parlementaires en catimini n’avait jamais été aussi forte. Des morts regrettables, des violences militantes autant que policières, ont entaché de sang un mouvement politique complexe, aux formes multiples, regroupant des libéraux occidentalistes aussi bien que des nationalistes radicaux.

La réaction du président Yanoukovitch est celle d’un pouvoir aux abois, sans la légitimité populaire d’un Poutine lui permettant de conserver son calme, et qui a été contraint de reculer. Il a contraint son premier ministre à démissionner, proposant l’ouverture à ses adversaires, à l’exception d’Oleh Tiahnybok, le dirigeant de Svoboda. Les députés ont aboli les lois qui restreignaient le droit de manifester. C’est un recul total ou presque, Yanoukovitch se refusant toutefois pour le moment à modifier le calendrier électoral et ainsi à prendre le risque d’être politiquement balayé, même s’il reste fort dans les zones russophones.

Yanoukovitch risque bien de subir le même désaveu que l’orangiste Sakashvili en Géorgie et pour les mêmes raisons, à savoir la volonté de mettre en place un régime restreignant les libertés. Or le souvenir de l’Union Soviétique n’est pas si loin. Poutine sait d’ailleurs ménager sa popularité en Russie en libérant ses adversaires, comme l’ex-milliardaire Khodorkovski ou les Pussy Riot, et en respectant en tout cas dans les formes les principes de la démocratie moderne. Mais il est vrai qu’il a le peuple derrière lui. Ce n’est pas le cas des tyranneaux des anciennes républiques soviétiques, qu’ils soient pro-USA ou pro-Russie.

L’Ukraine se trouve, on l’a dit, dans un positionnement géo-stratégique difficile, coupé en deux par un tropisme européen à l’ouest et par un tropisme russe à l’est, ravivant cette opposition, fondamentalement factice néanmoins, entre « occidentalistes » (zapadniki) et « slavophiles ». Entre volonté de rejoindre l’Union Européenne et crainte de perdre les avantages acquis de la relation ukraino-russe, le gouvernement en place n’a pas pu faire un choix clair entre deux options qui lui sont apparues comme incompatibles. La Russie a une part de responsabilité dans le sens où elle fait monter la pression vis-à-vis de l’Union Européenne, mais cette dernière a une responsabilité bien plus importante en se faisant le relai des intérêts américains dans la région. Poutine a très bien compris la politique de l’endiguement (« anaconda ») que les USA veulent mener contre la nouvelle Russie, comme ils l’ont fait dans le passé contre l’Union Soviétique.

Formé par le KGB, Vladimir Poutine sait très bien démasquer derrière des stratégies opaques les véritables chefs d’orchestre, ce qui ne veut pas dire qu’il faut tomber dans un autre piège qui est celui du « complotisme » et voir des plans ourdis par de mystérieux commanditaires derrière ce qui se passe aujourd’hui.

Tourner le dos à l’Union Européenne serait pour l’Ukraine une grosse erreur, mais cela en serait également de tourner le dos à la Russie. Ce serait comme tenter de s’unir en commençant par se couper en deux. Ces deux composantes, « europhiles » et « russophiles », ne devraient pas être opposées mais servir pour une synthèse originale, faisant alors de sa géographie une force et non plus une faiblesse.

Un gouvernement ukrainien digne de ce nom devrait se présenter comme un pont entre l’Union Européenne et la Russie, un espace intermédiaire d’échanges, un lieu où surtout Russes et (autres) Européens pourraient se parler et enfin s’entendre. Ceux qui sèment la division, là où les vrais européistes parlent d’unité, ce sont les USA et ceux qui leur servent de courroies de transmission. L’alliance Bruxelles/Moscou (ou Strasbourg/Moscou d’ailleurs) contre Washington, voilà qui aurait une autre « gueule », et dans un tel cadre, la situation de l’Ukraine serait nécessairement pacifiée et le pays en bien meilleure posture.

Yanoukovitch devrait s’en aller, comme Ioutchenko avant lui, et pour la même raison, qui est l’aliénation du pouvoir ukrainien à des intérêts étrangers, qui plus est des intérêts qui instrumentalisent le pays pour mener des manœuvres géopolitiques « conflictuelles ».

Car cette opposition que j’évoquais entre « occidentalistes » et « slavophiles » en Russie, comme en Ukraine, avec la mise en avant du courant « eurasien » qui relève de la seconde idéologie, est une idiotie conceptuelle totale. Les Slaves, et les Russes au premier plan, sont des Européens, tout comme les Français ou les Allemands. En affirmant leur slavité et leur orthodoxie, ils ne tournent pas le dos à l’Europe, mais ils s’y rattachent en vérité. Ivan Groznyi et Pierre le Grand ont toujours été du même camp, celui d’une Russie européenne dans une Europe européenne, une Russie qui certes s’étend à l’est de l’Oural mais toujours au nom d’une Europe expansive. Car si on gratte le russe, on trouve un varègue ou un bogatyr slave mais jamais un tatar.

L’Ukraine devra avoir l’audace de s’inventer un régime nouveau, avec une personnalité courageuse mais restant modeste, capable de maîtriser les dissensions et de susciter un « rêve ukrainien », celui d’une réconciliation entre l’ouest et l’est, mais aussi entre l’Union Européenne et la Russie. Cela implique de bien distinguer la volonté de rejoindre l’UE et tout lien avec l’OTAN. En clair, le gouvernement ukrainien devra veiller à rassurer le frère russe tout en orientant le frère européen (de l’ouest et du centre) dans le sens des intérêts strictement européens, qui sont ceux d’une grande alliance, en attendant une fusion, entre l’Union Européenne et la Russie. Et de la même façon, le tropisme atlantiste de Cameron, comme auparavant celui de Thatcher, de Majors, de Blair et de Brown, qui se cache derrière cette volonté de rupture avec l’UE, n’est pas au service du peuple britannique, ce dernier ayant vocation à restaurer son européanité au sein d’une Europe unie, en rompant avec le Commonwealth. C’est là où des mouvements comme UKiP servent manifestement la stratégie américaine en Europe, au nom d’une souveraineté britannique pervertie.

 

Thomas FERRIER (PSUNE/LBTF)

Y aura-t-il une vague eurosceptique en mai 2014 ?

Y aura-t-il une vague eurosceptique en mai 2014 ?

par Thomas Ferrier

Ex: http://thomasferrier.hautetfort.com

Pourquoi l’Union Européenne est impopulaire.

Tous les sondages en Europe annoncent une forte poussée des mouvements eurosceptiques ou europhobes aux élections européennes de 2014. L’Union Européenne est en train de payer son incapacité à parler d’une seule voix et à se placer au service véritable et exclusif des Européens, des indigènes/autochtones du continent européen. Car en vérité, nous n’avons pas bâti l’Europe politique, qui reste à construire. En l’absence de toute transparence démocratique, limitée dans ses pouvoirs d’action par des traités contraignants qui ont maintenu le véritable pouvoir au niveau de chaque état-« nation », état de plus en plus autoritaire au fur et à mesure qu’il devient de moins en moins « national » d’ailleurs, l’Union Européenne ne peut qu’être contestée. Et en outre, elle se refuse à accuser les véritables responsables de son impopularité, les gouvernements des Etats.

L’Union Européenne sert à faire le sale « boulot » pour les gouvernements, qui souhaitent la même politique libérale et atlantiste, mais n’ont pas le courage de l’assumer directement devant le peuple. Qui peut croire ainsi que le PS actuel est « socialiste » et « démocrate » ? Mais il ne l’est pas non parce que la « méchante Union Européenne » l’obligerait à renier son identité, mais parce que l’Union Européenne est à l’image des chefs de gouvernement et de partis. Quel est le pouvoir du président du PPE ou de l’ADSE sur les partis membres ? Strictement aucun. Gustavo Barroso, le président de la Commission, est redevable d’un pouvoir qu’il ne tient que des chefs d’état et de gouvernement, et pas du véritable pouvoir que confère le suffrage universel. Il est la courroie de transmission de Paris et de Berlin… mais aussi de Washington.

L’Union Européenne n’ayant pas de réel pouvoir et n’étant pas dirigée par de véritables européistes, elle est accusée de tous les maux sans avoir les moyens de se défendre efficacement contre une propagande europhobe aussi mensongère que la propagande « euro »-mondialiste à laquelle la dernière prétend s’opposer.

En attaquant l’Union Européenne, « nain politique » par la faute des Etats, on exonère ainsi facilement de toutes responsabilités le gouvernement en place. En accusant l’€ de la ruine économique du continent, alors que l’€ n’a pas empêché le relèvement irlandais, et n’est la cause ni de l’effondrement économique de l’Islande ni de la politique d’extrême rigueur budgétaire appliquée à Londres, on se sert de la monnaie unique comme d’un bouc émissaire afin de ne pas aborder les sujets qui fâchent.

Le nouveau Front National a ainsi troqué le thème de la lutte contre l’immigration, sous-entendue extra-européenne, pour la lutte contre l’Union Européenne. Ce faisant, il trahit ses électeurs qui votaient ou votent pour lui pour la seule raison qu’ils croient que ce parti va résoudre cette question. Le néo-chevènementisme symbolisé par le ralliement opportun de Florian Philippot, mais qui n’est pas nouveau, ne fait que matérialiser l’acceptation d’une définition universaliste et néo-colonialiste de la France. Le mouvement UKiP, qui n’a pas un mot contre l’immigration issue du Commonwealth, s’en prend quant à lui aux travailleurs européens, Polonais, Roumains et Bulgares, comme si c’était eux qui étaient le problème. Cette démagogie europhobe, qui trahit en réalité un ralliement total à l’idéologie mondialiste, celle d’une définition « multiculturelle » de l’identité « nationale » des Etats européens, est évidemment insupportable mais contre elle l’Union Européenne ne fait rien. Elle préfère à l’instar d’une Viviane Reding exciter les colères justifiées des Européens contre une immigration non désirée en exigeant davantage encore d’ouverture des frontières, quand le peuple souhaite le contraire.

Pour toutes ces raisons et bien d’autres encore, l’Union Européenne est, souvent à juste titre mais parfois fort injustement aussi, impopulaire. C’est donc logique qu’elle suscite en réaction une montée de mouvements hostiles à l’UE, même si pour des raisons malhonnêtes intellectuellement et en trahissant les intérêts de leurs propres électeurs. Le ralliement du FN à l’idéologie souverainiste sera sans doute sa perte mais pour le moment, dans le contexte actuel, ce n’est pas le cas.

Deux types de mouvements nationalistes et/ou eurosceptiques semblent émerger, selon que l’on se trouve en Europe occidentale ou en Europe centrale.

En Europe centrale, deux mouvements se distinguent, à savoir l’Aube Dorée, mouvement néo-fasciste au discours surtout centré sur le problème de l’immigration non-européenne, et le Jobbik, parti national-radical de type « hungariste », favorable à la Turquie et à l’islam au nom d’une définition eurasienne fausse de la magyarité, dans un pays où l’immigration est très réduite. Ces partis, au cœur matriciel judéophobe, connaissent un certain succès, dépassant les 13% dans les sondages. L’Aube Dorée a certes été très fragilisée par l’arrestation et la mise en examen de ses principaux ténors, ce qui n’empêchera pas la progression électorale de ce mouvement, vue la situation de la Grèce.

Mais dans le reste de l’Europe centrale, les mouvements nationalistes, qui parfois se sont retrouvés au second tour d’élections présidentielles, sont en très net recul. Le « mouvement national » polonais, en pleine reconstruction, sera très loin des scores passés de la Ligue des Familles ou de Samoobrona. En Roumanie, le PRM (« Grande Roumanie ») est en pleine déliquescence, de même qu’Ataka en Bulgarie, le Parti National Slovaque (SNS) comme son homologue slovène ou le HSP croate. Quant à l’allié traditionnel du FN en Serbie, le Parti Radical Serbe (SRS), certes d’un pays qui n’est pas encore membre de l’Union Européenne, il sombre littéralement sondage après sondage.

En revanche, en Europe occidentale, les sondages indiquent une nette progression des mouvements eurosceptiques, toutes tendances confondues, et ce autour de deux coalitions en gestation. Autour du FN de Marine Le Pen et du PVV de Geert Wilders, désormais alliés, s’organise une coalition hétéroclite de mouvements, comme Plataforma y Espana (extension espagnole du mouvement catalan) ou la Ligue du Nord, deux mouvements qui n’auront probablement aucun élu en mai 2014, mais surtout des poids lourds de la mouvance « nationale », à savoir le FPÖ de Strache, premier parti du pays selon certains sondages (autour de 25%), le Vlaams Belang belge et les Sverigedemokraterna, crédités de plus de 10% de voix dans les sondages suédois.

Une deuxième coalition, souverainiste davantage que nationaliste, repose sur la tendance UKiP de Nigel Farage, en tête dans la dénonciation de l’Union Européenne, non sans un succès indéniable, puisqu’il parvient à peser sur les Tories de David Cameron, et pourrait obtenir 20% des voix au Royaume-Uni, faisant disparaître un British National Party qui avait pourtant obtenu près de 6% des voix en 2009. Sur cette ligne, modérée sur la question migratoire, se retrouvent le DFP danois, anciennement dirigé par Pja Kjarsgaard, qui lui aussi pourrait atteindre 20% des voix, mais aussi le Perussuomalaiset finlandais de Timo Soini (16/18%).

La première a peu de chances de créer son propre groupe parlementaire à Strasbourg car il faudrait 25 députés, ce qu’ils auront, mais issus de sept pays de l’UE, ce qu’ils n’auront pas. Malgré ses prétentions, Marine Le Pen ne devrait pas parvenir à créer le dit groupe. Dans ce cadre, Wilders pourrait être tenté de rejoindre la seconde coalition une fois les élections passées. Car le second groupe ne devrait avoir aucun mal à conserver celui dont il dispose déjà.

Mais tout ça part d’un principe un peu douteux, à savoir la confiance qu’on peut avoir envers les sondages. Il est assez ironique de constater que le nouveau FN s’appuie sur des sondages, alors même qu’il avait eu dans le passé comme habitude d’en dénoncer le caractère artificiel et partisan, tant que ceux-ci lui étaient défavorables. Cela amène Marine Le Pen à se vanter de représenter le futur premier parti du pays, si les sondages où le FN est à 23% sont confirmés dans les urnes. Elle oublie que la participation est déterminante dans le résultat des partis. Si son électorat, dont elle attise l’euroscepticisme en permanence, reste chez lui au lieu de manifester son soutien en mai 2014, non seulement elle ne fera pas ses 23% mais le FN pourrait n’obtenir qu’un médiocre 12 ou 13%. Il est en effet paradoxal de dénoncer l’Union Européenne mais de bénéficier de ses institutions, lorsqu’on n’arrive pas à se faire élire député national. Pourquoi un électorat anti-UE irait-il se déplacer dans des élections pour élire le parlement de cette même UE ?

Cette vague eurosceptique, indéniable, pourrait ainsi voir son impact considérablement limité par un électorat qui ne se mobiliserait pas pour une élection dont l’intérêt ne lui sauterait pas nécessairement aux yeux. Même si le gouvernement français est à juste titre extrêmement impopulaire, il n’est pas dit que cela se manifestera dans des élections atypiques où de toute façon PS et UMP font classiquement de mauvais scores. La méthode Coué marche parfois mais il faut faire attention aussi de ne pas vendre la peau de l’ours avant de l’avoir tué.

En outre, même si cette poussée électorale avait lieu, dans la plupart des grands pays européens, avec par exemple l’arrivée de députés allemands de l’AfD, et un FN et un UKiP en tête, les groupes eurosceptiques, même s’ils surmontaient leurs divisions historiques, auraient un poids fort limité et seraient incapables de peser. En effet, en refusant de toute façon toute alliance avec les rares mouvements nationalistes d’Europe centrale en mesure de faire rentrer des députés, et même en les acceptant d’ailleurs, ce qui est impensable pour un Geert Wilders, ils seraient trop faibles. Les mouvements nationaux en Europe Centrale ont quasiment disparu, alors même qu’en Espagne, en Irlande ou au Portugal, ils continuent d’être inexistants. Pour qu’il y ait une vague eurosceptique, il faudrait qu’elle soit le fait de partis concertés, présents sur tout le continent, et dans une coalition explicite et revendiquée.

Ainsi peut-on penser que cette « vague eurosceptique » sera très modeste, loin d’un tsunami, même si le nombre de députés eurosceptiques n’aura jamais été aussi important. Cela ne changera rien à la situation du continent, qui continuera de mourir de sa division et non d’une fédéralisation imaginaire, mais cela amènera peut-être au niveau national à quelques modifications à la marge. En effet, un FN devenu premier parti du pays, obligerait peut-être le gouvernement à une légère réorientation mais gênerait davantage la droite parlementaire que la « gauche » mondialiste. Cela reste très hypothétique. Il sera au contraire facile de relativiser un résultat avec un taux de participation qui sera de toute façon faible, donc jugé non représentatif, et le vote de 15 à 25% d’électeurs ne servira une fois de plus à rien.

 

Thomas FERRIER (PSUNE/LBTF)

L'IMPRIMANTE 3 D

L'IMPRIMANTE 3 D

 

La Révolution du travail arrive...

Michel Lhomme
Ex: http://metamag.fr

Il n'y aura plus jamais de plein emploi. Faire croire le contraire et se focaliser sur les courbes du chômage est suicidaire. Mais il y a pire, l'obsolescence technologique, le retard dans les investissements et la ringardise de la formation professionnelle risquent de faire payer encore plus cher aux entreprises françaises la nouvelle révolution technologique en cours. 

Ce qui frappe le plus dans la crise de l'emploi et de l'éducation présente, ce n'est pas le débat sur la théorie du genre mais la résistance de l'institution à repenser son modèle jésuitique inadapté, à mettre à la poubelle tous ses programmes obsolètes face aux nouveaux élèves digitaux. Du coup, elle refourgue son incompétence et son inadaptation aux marchés juteux et quasi mafieux des formations privées. Le monde de l'entreprise n'est guère mieux loti dans les planifications à programmer. On se souvient de la faillite de Kodak qui, pour avoir sous-estimé la photographie numérique sombra corps et âme avec ses vieilles bobines de pellicules. Le développement de nouvelles classes moyennes dans les pays émergents et la recherche de produits à bas prix ont concentré la production industrielle dans les pays asiatiques. Pour combien de temps ?

Une nouvelle technologie somme toute assez simple est en train discrètement de changer toute la donne économique. Il s'agit de l'imprimante 3 D, capable de produire en résine résistante des matériaux en volume. Au fur et à mesure que cette technologie s'étendra, les processus de production et toute la logistique commerciale se trouveront modifiés. Le premier grand changement, c'est que la production se rapprochera au plus près de son point de consommation. Dans certains cas, il suffira même de payer simplement la matière première et le service d'impression pour obtenir son produit tandis que le software qu'on aura utilisé pour le dessiner sera disponible et téléchargeable sur Internet. Si, avec l'imprimante 3D, le coût de production par unité sera en théorie plus élevé que celui d'une production à grande échelle, le coût final tendra à se niveler en raison des économies obtenues dans les coûts de distribution, de stockage et de financement.

Autre grand chambardement de l'expansion de la technologie de l'imprimante 3D, les produits seront singularisés, individualisés, personnalisés en fonction du goût particulier du client. L'ère de l'individualisme marchand sera aussi l'ère de la production individuelle et de la commande-distribution sur mesure. Dans le vieux monde de l'ère industrielle en voie de disparition, on utilise encore de vieux moules très couteux qui tous, demain disparaîtront. L'imprimante 3D est bien une nouvelle révolution industrielle qui doit amener les entreprises à repenser leurs stratégies pour répondre aux nouveaux défis de cette nouvelle technologie.

Le développement de l'imprimante 3D va enfin avoir un impact géopolitique certain qu'il ne faut pas sous-estimer. Il impactera très fortement l'économie chinoise transformée ces dernières années en ''atelier du monde''. Certes, la Chine a développé un gigantesque marché interne qui lui aussi recherchera des produits personnalisés à partir de la technologie 3D mais il y aura un laps de temps d'adaptation à la nouvelle production qui affectera durement l'économie chinoise. Il faudra tenir compte de cette nouveauté dans ses répercutions géopolitiques. L'Asie n'a plus vocation à être le centre du monde. 

A côté d'un modèle de production-distribution hautement flexible à faible échelle, le modèle de production centralisé classique à grande échelle perdurera mais il devrait à long terme réellement disparaître. L'urbanisme concentrationnaire chinois autour des grosses fabriques devrait être du coup révisé car la technologie 3D suscite des postes de travail à proximité des centres de consommation et permet d'envisager l'extension d'un habitat plus diversifié et moins concentré. Il débloque l'opposition de la vieille industrie ou de la vielle ville entre centre et périphérie.

Ainsi, le cas de l'imprimante 3D est emblématique de comment un simple changement technologique quasi anodin, encore perçu comme secondaire peut générer une importante modification en temps réel de la production, de la distribution, du travail et en quelque sorte de toute l'économie. La séparation production/distribution sera demain dépassée, tout le marché rénové et transformé. Penser un tel changement, l'anticiper, le programmer, le planifier, voilà une vraie politique de restructuration industrielle, de réforme éducative bien loin des ABCD de l'égalité homme/femme qui ne poserait même pas problème dans un futur schéma de production industrielle hautement singularisé.    

Elementos 61, 62, 63

ELEMENTOS Nº 63. DERECHA-IZQUIERDA: ¿UNA DISTINCIÓN POLÍTICA

 

 

Descargar con issuu.com

Descargar con scribd.com

Descargar con pageflip-flap.com

Descargar con google.com

Sumario.-

Más allá de la derecha y de la izquierda: se esfuma la división derecha-izquierda, por Alain de Benoist

 

 

Ni de derechas ni de izquierdas…, sino todo lo contrario,

por Javier Ruiz Portella

Izquierda, derecha y más allá. La cuestión del nuevo paradigma, por Diego L. Sanromán

Definir la frontera derecha/izquierda,

por José Javier Esparza

Sobre las identidades políticas modernas: la izquierda según las tesis de Carl Schmitt,

por Héctor Ghiretti

Izquierda y derecha en política,

por Angel Rodríguez Kauth

Más allá de la derecha y de la izquierda,

por Arnaud Imatz

Derecha e Izquierda: la díada existente,

por Joaquín Estefanía

Más allá de la derecha y la izquierda. Una nueva política para el nuevo milenio,

por Anthony Giddens

Derecha e Izquierda: criterios de una distinción política,

por Norberto Bobbio

Derecha e izquierda: claves del debate,

por Francisco Fernández Buey

Ni Izquierda ni Derecha,

por Alberto Buela

 

ELEMENTOS Nº 62. REVISAR A SPENGLER: EL FUTURO YA ESTÁ AQUÍ

 

Descargar con issuu.com

Descargar con scribd.com

Descargar con pageflip-flap.com

Descargar con google.com

Sumario.-

Oswald Spengler,

por Alain de Benoist

 

 

Oswald Spengler, el hombre que veía más lejos,

por Rodrigo Agulló

Oswald Spengler y la decadencia de la Civilización Faústica,

por Carlos Javier Blanco Martín

Revisar a Spengler. ¿De la filosofía de la vida a la filosofía de la crisis?,

por Javier Esparza

Irracionalismo y culto a la tradición en el pensamiento de Spengler,

por Javier R. Abella Romero

Oswald Spengler: la muerte del “Hombre” a comienzos del siglo XX, por Javier B. Seoane C.

El Socialismo de Oswald Spengler,

por Carlos Javier Blanco Martín

La Decadencia de Occidente y la novela utópica contemporánea, por Paulino Arguijo

Prusianismo y Socialismo en Spengler,

por Javier R. Abella Romero

Decadencia y muerte del Espíritu Europeo. Volviendo la mirada hacia Oswald Spengler,

por Carlos Javier Blanco Martín

Guerra permanente, anti-pacifismo y elitismo en el pensamiento de Spengler,

por Javier R. Abella Romero

Nihilismo, crisis y decadencia: Ortega frente a Spengler,

por Juan Herrero Senés

Años Decisivos: el distanciamiento definitivo del nacionalsocialismo,

por Javier R. Abella Romero

La influencia de Spengler,

por Antonio Martín Puerta

 

ELEMENTOS Nº 61. LA CONDICIÓN FEMENINA. ¿FEMINISMO O FEMINIDAD?

 

Descargar con issuu.com

Descargar con scribd.com

Descargar con pageflip-flap.com

Descargar con google.com

Sumario

Visión ontológico-teológica de lo masculino y lo femenino,

por Leonardo Boff

 

 

El ser oculto de la cultura femenina en la obra de Georg Simmel, por Josetxo Beriain

El feminismo de la diferencia,

por Marta Colorado López, Liliana Arango Palacio, Sofía Fernández Fuente

 

La mujer objeto de la dominación masculina,

por Pierre Bourdieu

Feminidad versus Feminismo,

por Cesáreo Marítimo

Afirmando las diferencias. El feminismo de Nietzsche,

por Elvira Burgos Díaz

La mujer como madre y la mujer como amante,

por Julius Evola

El “recelo feminista” a proposito del ensayo La dominacion masculina de Pierre Bourdieu,

por Yuliuva Hernández García

Friedrich Nietzsche y Sigmund Freud: una subversión feminista,

por Eva Parrondo Coppel

Hombres y mujeres. Un análisis desde la teoría de la polaridad,

por Raúl Martínez Ibars

Identidad femenina y humanización del mundo,

por Rodrigo Guerra

Simmel y la cultura femenina,

por Raquel Osborne

La nueva feminidad,

Entrevista a Annalinde Nightwind

El hombre no es un enemigo a batir,

Entrevista con Elisabeth Badinter

 

Publicado por [e-mail]

P'tit Père des peuples

La NSA pudo haber espiado a Schroeder por oponerse a la guerra de Irak

 

La NSA pudo haber espiado a Schroeder por oponerse a la guerra de Irak

Ex: http://elespiadigital.com

La Agencia de Seguridad Nacional de EE.UU. pudo haber vigilado el teléfono del excanciller de Alemania, Gerhard Schroeder, cuando él ocupaba el cargo, informan medios locales.

A esta conclusión han llegado la cadena de radio-televisión pública NDR y el periódico 'Süddeutsche Zeitung' tras llevar a cabo su propia una investigación periodística.

Según sus datos, el motivo de la vigilancia a Schroeder fue su dura postura acerca de la invasión estadounidense de Irak. A más tardar en 2002, la NSA incluyó al excanciller alemán en su lista de personas y organizaciones que eran objetivos previstos para el espionaje (National Sigint Requirements List, en inglés). 

"Entonces yo ni siquiera podía imaginar que los servicios secretos estadounidenses estaban efectuando escuchas de mis conversaciones telefónicas", afirmó el excanciller en una entrevista a la NDR que a su vez asevera que uno de los documentos revelados por Snowden confirma la pesquisa periodística. 

Los documentos filtrados por Snowden revelaron que la NSA espió sin ninguna autorización legal a unos 35 líderes mundiales durante más de cinco años. Las revelaciones han generado indignación y protestas en los gobiernos de varios países aparte de Alemania, entre ellos Francia, México y Brasil, cuyas cúpulas políticas se convirtieron en blanco del espionaje de EE.UU. 

Este escándalo se suma al que sacudió a la política internacional tras conocerse por las filtraciones del excontratista de la CIA que la actual canciller alemana Angela Merkel era víctima de las escuchas de la inteligencia estadounidense. Después de que trascendiera que su teléfono móvil era objeto de escuchas por Washington, Merkel en una conversación con Obama habría comparado las tácticas de espionaje de la NSA "con las de la Stasi", el servicio de inteligencia de la antigua República Democrática Alemana.

Cio che è vivo e cio che è morto in Marx

LE NÉOLIBÉRALISME LAMINOIR

LE NÉOLIBÉRALISME LAMINOIR

 

Le fossoyeur des identités et du vivre ensemble

 

Chems Eddine Chitour*
Ex: http://metamag.fr

Il ne se passe pas de jour sans que l'on constate à travers le monde les dégâts du néolibéralisme qui broie les équilibres sociologiques des peuples, les sédimentations identitaires et même les espérances religieuses. Rien ne doit s'opposer à cette machine du Diable. Dans cette contribution nous allons citer le fonctionnement du néolibéralisme dont les gourous font preuve d'une imagination débordante et font injonction aux dirigeants d'appliquer sans état d'âme leur potion amère sils veulent garder leur fauteuil. Le néolibéralisme revêt les habits de la tentation pour la majorité des «moutons» et la fabrication d'ersatz qui permettent au consommateur sous influence de croire que tout est permis, que c'est un champion, que le monde lui appartient et qu'il a toutes les qualités que lui martèle la publicité, notamment celle du culte du corps auquel il s'identifie.

La culture industrialisée formate les esprits

La massification culturelle, ce que l’on appelle vulgairement la "macdonalisation" de la culture est une réalité. Les langues supports des cultures luttent en vain et à des degrés divers contre  la vulgate planétaire pour reprendre les mots justes de Bourdieu. C’est le cas de la langue française  qui est défendue d’une façon ou d’une autre par tous les locuteurs de cette langue même si le combat est inégal. 

Cependant la langue et la culture ne peuvent résister si elles  ont à faire face  à une offensive visant à imposer une doxa outre-atlantique qui veut l’effritement des identités au profit de la culture Macdo. On comprend que  Jacques-Yves Rossignol s'émeuve que la France s'émiette identitairement et accuse pour sa part, l'Empire. Il prend l'exemple des industries culturelles qu'il trouve débilisantes. Ecoutons son cri du coeur: «A la fin du XXe siècle, il était devenu impossible de poursuivre la réalisation de profits dans les pays civilisés sans attenter à la conscience des consommateurs solvables par l'industrie culturelle (cinéma, musique, art et ainsi de suite). On est passé à la consommation culturelle à cours forcé. Qu'en «libéralisme», la crétinisation par la culture industrialisée soit désormais obligatoire ne heurte pas du tout les consciences. C'est dire ce qu'est réellement le «libéralisme»: une terrifiante aliénation généralisée par une économie de gros argent, une économie accaparée. On observe la généralisation de nouveaux types de mentalités. Mais ces mentalités donnent l'étrange impression d'être comme induites automatiquement, téléguidées». Jacques-Yves Rossignol dénonce les clercs qui ont vocation à trahir au profit d'un néolibéralisme séduisant comme l'écrivait Dany Robert Dufour: «Les bourgeois de la «nouvelle gauche», les bourgeois du catholicisme social, les petits bourgeois convertis à l'activisme mondialiste, les artistes et cultureux participent tous du capitalisme culturel et de son prosélytisme. Populations ahuries, méchantes, hargneuses, ne comprenant pas leur triste état mental et développant une haine insensée vis-à-vis du petit peuple français ». 

Dans le même ordre de l'aliénation pour l'Empire, même les vassaux de l'Empire n'échappent pas. C'est Ignacio Ramonet qui écrivait: «L'Empire n'a point d'alliés, il n'a que des vassaux.» Dans cet ordre, le détricoge sur fond rocheux identitaire français est programmé à en croire cette publication concernant le projet Rivkin ou comment la mondialisation utilise le multiculturalisme pour assujettir des nations souveraines.

«Un document paru en France reprend une étude américaine de 2011 dans laquelle les autorités américaines ont une vision du monde qui en un mot favorise l'émiettement. En France, cela a fait l'objet d'un tollé. Une émission dont le titre «Défrancisation» a diffusé la traduction française d'un article paru le 12 mars 2011 dans le journal américain Foreign Policy Journal. Un document de plus sur l'ingérence des autorités américaines en France, qui pour mener à bien le projet mondialiste, ont clairement décidé de transformer l'ensemble du caractère de la France, à commencer par sa propre identité en utilisant les minorités ethniques et religieuses destinées à servir les intérêts américains.» 

«Le meilleur moyen de résoudre les conflits ethniques en France et de s'assurer que la France ne relèvera pas la tête pour s'opposer aux intérêts mondialistes US, c'est de créer une nouvelle synthèse culturelle dans laquelle il n'y aurait plus de culture française, mais, sous l'étiquette des «droits de l'homme» et de l' «égalité», une culture d'adolescents alimentée par Hollywood, MTV, le cyberespace, McDonald's et Pepsi.»

«La France poursuit l'auteur qui a longtemps été une épine dans le flanc de la mondialisation US, à cause de son attachement obstiné aux intérêts français autour du monde, plutôt qu'à ceux d'une «communauté mondiale» préfabriquée.(...) De Gaulle se refusait de jouer la carte américaine de l'après-guerre. (...) Dans le contexte actuel, quel meilleur moyen de saper le nationalisme français et décapiter toute résurgence d'une force anti-mondialiste que d'exploiter la vaste composante islamique non-assimilée de la France. Le but ultime de la mondialisation n'est pas de promouvoir les identités et les cultures ethniques, mais plutôt de les submerger dans un vaste melting-pot de consumérisme global, de déraciner l'individu de son identité et de son héritage, et de remplacer tout cela par le Centre commercial mondial, et le «village global». «Il faut donc, conclut l'auteur, inclure ici une redéfinition de l'Histoire de France, et y mettre l'accent sur le rôle des minorités non françaises dans l'ensemble de cette histoire redéfinie. Cela sous-entend que la génération de jeunes Américains Pepsi/MTV, ainsi que leurs guides/mentors issus des universités, serviront de repères (de phares) en vue d'une transformation (formatage) de la culture française, et une réécriture de l'Histoire de France selon un schéma mondialiste ».

Est-ce que les Français sont les seuls à subir ces assauts contre leur fond rocheux, identitaire ? Souvenons-nous, il y a quelques années les Belges étaient menacés eux aussi,  dans leur unité par la partition. La Belgique est un laboratoire! Tout ce qu'il s'y passe n'est pas anodin et est effectivement à mettre en lien avec le projet d'un «nouvel ordre mondial» (NOM) qui est dans son étape «assassinat des Etats-nations». Cette crise programmée va générer un chaos réorganisateur comme le disait Condoleezza Rice, (Ordo Ab Chaos). Ce qui se passe en Belgique semble être une «expérience de masse» qui ne doit pas nous être indifférente. «Prenez une salle de spectacle à Bruxelles où sont réunis un grand nombre d'artistes du pays. Dans un micro, une voix dit aux Flamands de s'installer à droite, aux Wallons à gauche (ou le contraire, peu importe). Des voix s'élèvent alors: «Et nous les Belges, on se met où?» cette blague belge aussi tragique soit-elle est à propos.» 

Comment, par faiblesse et complaisance, détruire les nations ? 

On le devine, le sacerdoce du néolibéralisme est de Créer le consommateur mondial: homo economicus: le moi universel. On dit qu'il y a sept commandements : 
1)Promouvoir le pluriculturalisme.2) Valoriser le multiculturalisme. Encourager les immigrants à conserver leurs cultures. Les sociétés multiraciales et multiculturelles doivent consacrer toute leur énergie à maintenir la paix entre les divers groupes qui les composent.3) Faire l'éloge de la diversité plutôt que de l'unité.4) Maintenir le groupe dont la démographie est la plus forte dans l'illettrisme. Une sous-classe en expansion, non-assimilée, sous-éduquée, hostile à la majorité,5) Amener le monde des affaires à soutenir financièrement le multiculturalisme.6) Rendre tabou tout propos allant à l'encontre du culte médiatique de la diversité.7) Rendre impossible l'application des lois sur l'immigration. L'immigration massive est un phénomène normal, qui ne peut être arrêté, et qui serait un bienfait pour la société.

Ce petit mode d'emploi en 7 points-clé permet l'avènement d'une société «diverse», « paisible.» Les adeptes d'une gouvernance mondiale de la Haute Finance Internationale se servent du multiculturalisme comme d'un levier pour fragmenter les nations jusqu'alors culturellement homogènes. Ces ensembles homogènes représentent en effet un obstacle à un gouvernement centralisé. 

Le Rapport Lugano 

Cette offensive contre les identités n’est pas là pour combattre une identité dans l’absolu, elle est pour asseoir et baliser le terrain pour l’avènement définitif du néo-libéralisme. Susan Georges universitaire franco-américaine  ancienne  membre du site Attac, avait  dénoncé dans un ouvrage choc « Le Rapport Lugano » paru aux Ed. Fayard, la stratégie diabolique des grands gourous de la mondialisation  Dans son deuxième ouvrage Le Rapport Lugano II , Susan Georges va plus loin. Pour elle, les experts croient savoir comment procéder pour assurer le triomphe du capitalisme occidental: comment les «décideurs» peuvent-ils à la fois mettre en oeuvre les politiques ultralibérales qui sont le fondement de la mondialisation et prétendre s'attaquer aux conséquences catastrophiques de ces mêmes politiques? 
Depuis trois décennies, Susan George est de tous les combats en faveur des peuples du Sud et contre les effets destructeurs de la mondialisation libérale. Le rapport Lugano, son dernier ouvrage, se présente comme un rapport écrit à la demande des «maîtres du monde», qu'on devine être les élites qui se retrouvent chaque année à Davos. Objectif du rapport: apprécier les menaces qui pèsent sur le capitalisme libéral et trouver les moyens d'assurer sa pérennité.»

 
Quelles sont leurs cibles pour atomiser les solidarités?

 «Une dizaine d'experts triés sur le volet par des commanditaires anonymes, mais ne faisant pas mystère de leur influence sur les affaires du monde, sont réunis dans une luxueuse villa sur les hauteurs du lac de Lugano, en Suisse. Ils ont pour mission de rédiger un rapport qui doit lui-même rester secret. La religion, poursuit l'auteur, peut trop aisément devenir une source de troubles et de révolte quand les gens ont le sentiment que leurs choix «spirituels» sont violés, si stupides ou malavisées que puissent être en réalité leurs croyances. - il ne faut pas, répétons-le, attirer l'attention et la controverse par la censure, alors qu'il est si simple d'écrire des «best-sellers» qui saturent les libraires et célèbrent le mode de vie capitaliste».

De plus, l'auteur nous signale d'autres « gisements potentiels »  sur l'art de diviser et de détourner l'attention «Tout ce qui concerne la sexualité, le corps ou la santé en général peut être judicieusement exploité quand il est urgent de détourner l'attention de questions graves». On peut aussi signaler comme moyens de perturbation: Le déséquilibre écologique: parce que les pressions exercées sur elle par les économies capitalistes sont considérables, Le capitalisme crapuleux: les activités criminelles à grande échelle peuvent saper les fondements de l'activité économique «légitime», «légale» L'effondrement financier: les marchés financiers. Le crime banalisé. Face à ces menaces, le capitalisme doit se prémunir. Il l'envisage sans faiblesse. Diviser: non seulement neutraliser tout effort de solidarité, mais exploiter les suspicions, entretenir la haine, créer l'hostilité entre les groupes, Affamer: une réduction provoquée des réserves contribue à la hausse des prix et rend donc plus difficile l'accès aux denrées alimentaires; Propager la maladie privatiser des services tels que l'approvisionnement en eau... Mettre en oeuvre à grande échelle, évidemment sans le consentement des femmes, des programmes de stérilisation.»

Le néolibéralisme : Destruction du collectif et atomisation de l'humain

Le maître mot est là : Détourner l’attention et avancer masqué, laissant les victimes de cette peste bubonique qu’est le marché, s’interroger sur le sexe des anges, pendant que les affaires se font et se défont, « business as usual » pourrait on dire. Il vient que le cap néolibéral est clair: détruire l'être ensemble. «Le monde économique, s'interroge Pierre Bourdieu, est-il vraiment, comme le veut le discours dominant, un ordre pur et parfait, déroulant implacablement la logique de ses conséquences prévisibles, et prompt à réprimer tous les manquements par les sanctions qu'il inflige, soit de manière automatique, soit - plus exceptionnellement - par l'intermédiaire de ses bras armés, le FMI ou l'Ocde, et des politiques qu'ils imposent: baisse du coût de la main-d'oeuvre, réduction des dépenses publiques et flexibilisation du travail? (...) Ainsi s'instaure le règne absolu de la flexibilité, avec les recrutements sous contrats à durée déterminée ou les intérims et les ´´plans sociaux´´ à répétition, et, au sein même de l'entreprise. (...) Le but, poursuit Bourdieu, étant d'arriver à une armée de réserve de main-d'oeuvre docilisée par la précarisation et par la menace permanente du chômage. Pour Pierre Bourdieu, le libéralisme est à voir comme un programme de «destruction des structures collectives» et de promotion d'un nouvel ordre fondé sur le culte de «l'individu seul mais libre».(Pierre Bourdieu: L'essence du néolibéralisme. Le Monde diplomatique Mars 1998)

L'incitation à l'éphémère et au plaisir 

Dans Le Divin Marché, la révolution culturelle libérale, Dany-Robert Dufour tente de montrer que, bien loin d'être sortis de la religion, nous sommes tombés sous l'emprise d'une nouvelle religion conquérante, le Marché ou le money-théïsme. Il tente de rendre explicite les dix commandements implicites de cette nouvelle religion, beaucoup moins interdictrice qu'incitatrice - ce qui produit de puissants effets de désymbolisation, comme l'atteste le troisième commandement: «Ne pensez pas, dépensez!». Nous vivons dans un univers qui a fait de l'égoïsme, de l'intérêt personnel, du self-love, son principe premier.» (Dany Robert Dufour: L'Art de réduire les têtes, Editions Denoël, Paris. 2003)

«Destructeur de l'être-ensemble et de l'être-soi, écrit Dany Robert Dufour, il nous conduit à vivre dans une Cité perverse.(...) Il célèbre désormais l'alliance d'Adam Smith et du marquis de Sade. La valeur symbolique, écrit le philosophe Dany-Robert Dufour, est ainsi démantelée au profit de la simple et neutre valeur monétaire de la marchandise de sorte que plus rien d'autre, aucune autre considération (morale, traditionnelle, transcendante...), ne puisse faire entrave à sa libre circulation. Sous les coups de boutoir de la post-modernité, la civilisation telle que nous l'avons connue risque de disparaître rapidement. On ne devrait jamais oublier que des civilisations millénaires peuvent s'éteindre en quelques lustres.

* Professeur à l'Ecole Polytechnique enp-edu.dz