Ok

En poursuivant votre navigation sur ce site, vous acceptez l'utilisation de cookies. Ces derniers assurent le bon fonctionnement de nos services. En savoir plus.

lundi, 14 février 2011

Notschalter: Die Regierung Obama fürchtet in den USA Aufstände wie in Ägypten

Notschalter: Die Regierung Obama fürchtet in den USA Aufstände wie in Ägypten

Steve Watson

Die Regierung Obama ist derzeit bemüht, schnell einen Gesetzentwurf passieren zu lassen, der dem Präsidenten praktisch einen Notschalter für das Internet in den USA an die Hand gibt, während die ägyptischen Behörden gleichzeitig dafür kritisiert werden, das Internet abzuschalten, um der sich anbahnenden Revolution gegen Hosni Mubarak etwas den Wind aus den Segeln zu nehmen. Der Grund dafür liegt auf der Hand: Die Regierung fürchtet, es könnte in den USA zu ähnlichen Protesten wie in Ägypten kommen und will in der Lage sein, gegebenenfalls den Zugang zum Internet sperren zu können.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/geostrategie/ste...

00:23 Publié dans Actualité | Lien permanent | Commentaires (0) | Tags : émeutes, obama, etats-unis, actualité, révolte, crise | |  del.icio.us | | Digg! Digg |  Facebook

Paradigmawisseling in Belgische context

regions_belgique.jpg

Paradigmawisseling in Belgische context

Julien BORREMANS

Ex: http://vlaamserepubliek.wordpress.com/

De federatie is in ontbinding. Andermaal wordt een poging ondernomen om de
trein weer op de rails te krijgen, maar niemand die er nog in gelooft. Zowel
bij de PS als bij de N-VA besef men heel goed dat de Belgische constructie
is uitgeleefd. Een alternatief ligt niet onmiddellijk in het verschiet.
Daarvoor liggen de meningen mijlenver uit elkaar.
We zijn getuige van een paradigmawisseling. Het Belgicisme sterft af en de
Vlaamse natievorming komt tot wasdom. Het is een niet te stuiten
ontwikkeling, die het best begrepen wordt door het werk van Thomas Kuhn, The
Structure of Scientific Revolutions (1962).

De wetenschapsfilosoof beschreef de kennisopbouw binnen de wetenschap in de
vorm van paradigma’s. De wetenschap zorgt ervoor dat steeds nieuwe
waarnemingen een bestaand wetenschappelijk model onder spanning zet.
Gedurende enige tijd is het mogelijk om mits kleine aanpassingen het model
te laten overleven. Maar weldra ontstaat een nieuwe theorie waarrond
wetenschappers zich verzamelen. Wetenschappers van de oude theorie
ontwikkelen weerstand tegen deze veranderingen. Wanneer de nieuwe theorie
succesvol blijkt, en steeds meer aanhang krijgt, spreekt men van een
paradigmaverschuiving. Dit kan leiden tot een dramatisch ander beeld van de
werkelijkheid.
Tijdens een paradigmawissel of wetenschappelijke revolutie is er geen
redelijke discussie tussen de oude en de nieuwe paradigma’s mogelijk. Zo
moest de klassieke Newtoniaanse benadering veld ruimen voor de algemene
relativiteitstheorie van Einstein.

Een paradigmawissel verloopt via een pad vol rupturen en conflicten. Tot
slot zal het nieuwe paradigma het halen omdat het nieuwe situaties en
voorvallen beter kan verklaren en op oude problemen een meer bevredigend
antwoord kan geven. Het oude paradigma sterft een gewisse dood en het nieuwe
triomfeert.
Uiteraard verloopt deze wissel niet altijd volgens dit scenario. Oude
paradigma’s blijven soms bestaan, omdat ze een brede machtsbasis hebben en
verworden zijn tot een starre geloofsleer. Deze ontwikkeling omschrijf ik
als een paradogma. De geloofsovertuiging is onbuigzaam en rationele
argumenten zijn ver zoek.

Khuns gedachtegang laat zich uitstekend lenen om de politieke ontwikkelingen
van de laatste jaren te interpreteren. België gold lang als model waar
conflicten tussen de verschillende volksgemeenschappen op een rationele en
vredevolle wijze werden beslecht. Maar het overlegmodel werkt niet meer. De
Belgische federatie zal weldra niet meer in staat zijn om haar eigen
kerntaken naar behoren uit te voeren. Enkele voorbeelden uit De Standaard
kunnen deze ontwikkeling illustreren: Het paradigma van het Belgicisme en
het multiculturalisme wordt ongeldig verklaard (DS 29 december). Onder de
kop ‘Vlaanderen splijt langzaam’ berichtte De Standaard eind oktober dat de
kloof tussen de midden- en de onderklasse alsmaar breder wordt. Jongeren met
ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs stijgt weer. Op 5 januari
lazen we in dezelfde krant: “Inwijking vreemdelingen in Rand gaat gestaag
voort.” ‘Inburgering verloopt niet vlot.’
De jongste twintig jaar stijgen de huizenprijzen in ons land sneller dan
waar ook in het Westen. De lonen gingen niet eens half zo snel omhoog.
Gezinnen waarvoor wonen onbetaalbaar wordt: Vlaanderen (6,5%), Wallonië
(10%) en Brussel bijna 25%.

Het oude paradigma – met de nadruk op het Belgisch centralisme – werkt niet
meer, maar heeft nog steeds een sterke machtsbasis. De staatsdragende
partijen zoals PS, SP, MR, Open VLD, CD&V, CDH, Groen! en Ecolo beschikken
samen over een tweederde meerderheid maar slagen er niet in om het tij te
doen keren. Hun paradigma verliest veld. Aanhangers van het nieuwe paradigma
worden denigrerend als ‘separatisten’ omschreven, een geuzennaam.
Haaks daarop staat de wording van een nieuw paradigma dat vooral nadruk legt
op een vergaande bestuurlijke en sociaaleconomische ontvoogding. De motor
daarvan is ongetwijfeld de N-VA, maar kent enkel in Vlaanderen een
machtsbasis. Kritiek wordt moeilijk aanvaard en wordt ervaren als
volksverraad. De belangen en de denkkaders liggen heel ver uit elkaar en een
compromis ligt absoluut niet voor de hand. Integendeel!

De paradigmawissel verloopt stroef en stram. Het oude paradigma verstart en
verwordt tot een paradogma met zijn ‘gezwollen symbolen, historisch
verroeste denkkaders en verstikkende vetomechanismen’ (Carl Devos 11 januari
De Standaard). Rationele argumenten zijn ver zoek.
Door deze verstarring zal het nieuwe paradigma verder radicaliseren. De
vraag naar nog meer autonomie klinkt harder. Het geloof om de Belgische
structuren via de klassieke staatshervormingen te veranderen, neemt af. Het
pessimisme neemt toe. ‘Wat echt nodig is, is een fundamenteel andere aanpak
en nieuwe kijk op België… Maar misschien mogen we zelfs niet verwachten dat
het er ooit van komt.’ (Carl Devos 11 januari De Standaard). Als het
paradogma niet wijkt, wordt een Vlaamse staats onvermijdelijk.

Alsof het nog niet moeilijk genoeg is, ontwikkelt er zich een derde
paradigma: een groeiend kosmopolitisme (transnationale cummunities, elkaar
overlappende en wisselende identiteiten, hybride culturen) met het Engels
als lingua franca. Dit paradigma wordt gedragen door de instroom van
duizenden EU-burgers en allochtonen, die aan de klassieke communautaire
discussie weinig boodschap hebben. Dat dit een weerslag heeft op het sociale
weefsel, is in de grootsteden en Vlaams-Brabant duidelijk te zien. Uiteraard
versterkt dit in Vlaanderen de nood aan identitaire geborgenheid en
gemeenschapsgevoel.
België wordt een fragiele staat. De strijd tussen diverse paradigma’s
verlamt de federatie. Het oude Belgische paradogma zal sterven en moet
plaats maken voor nieuwe paradigma’s, zoals de Vlaamse staatsvorming en een
groeiend internationalisme. ‘Sire, il n’y a pas de Belges.’ Er is geen
‘België-gevoel’ meer. Vlaamse partijen, het wordt tijd voor wat politieke
moed.

Julien Borremans


dimanche, 13 février 2011

Instabiliteit in Arabische wereld kan illegale migratiestroom op gang brengen

media_xl_1711636.jpg

Instabiliteit in Arabische wereld kan illegale migratiestroom op gang brengen (Rasmussen)

       
BRUSSEL 07/02 (BELGA) = Volgens NAVO-secretaris-generaal Anders Fogh
Rasmussen betekent de instabiele politieke situatie in de Arabische wereld
niet meteen een militaire dreiging voor de NAVO, maar bestaat het
risico wel dat op lange termijn een illegale migratiestroom naar
Europa op gang komt. Daar heeft Rasmussen maandag voor gewaarschuwd op
een persconferentie.

"De situatie (ten zuiden van de Middellandse Zee) beoordeel ik niet als
rechtstreeks gevaarlijk voor de NAVO en haar leden", verklaarde
Rasmussen. Echter, "de evolutie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
kan een impact hebben op het vredesproces in het Midden-Oosten, en de
instabiliteit in de regio kan op lange termijn ook een negatieve
impact hebben op de economie van deze regio, wat vervolgens een stroom
van illegale migratie naar Europa teweeg kan brengen, enzoverder".

De NAVO heeft volgens haar topman "geen intentie om te interfereren
in de evenementen in Egypte", maar "binnen de alliantie kunnen we
wel praten over alle onderwerpen die deze of gene lidstaat aangaan,
dus ook over Egypte en over Noord-Afrika. Temeer omdat de betrokken
landen onze partners zijn in de Mediterrane Dialoog". Zes Arabische
landen nemen deel aan die Dialoog met de NAVO: Egypte en Jordanië,
Tunesië, Algerije, Marokko en Mauretanië.

"Ook is het maar normaal dat we met grote interesse de situatie in
Egypte en andere landen volgen", meent Rasmussen ook.

Van 14 tot 16 februari trekt Rasmussen met de ambassadeurs van de
28 NAVO-lidstaten die in de Noord-Atlantische Raad zetelen, het
hoogste beslissingsorgaan van de NAVO, naar Qatar voor een vergadering
met de Golfstaten. GGD/GEJ/RBR/

Réflexions sur la crise égyptienne

egyptfev.jpg

Réflexions sur la crise égyptienne

 

Par Bernard Lugan (1)

 

Après la Tunisie, l’Egypte s’est donc embrasée (2). Oubliant le « je ne blâme ni ne loue, je raconte », cette règle d’or de leur profession, les journalistes se sont une nouvelle fois faits les porte-voix des manifestants. Se pâmant littéralement devant leurs actions, ils n’eurent pas assez de superlatifs pour décrire le « Peuple » égyptien unanimement dressé contre le « dictateur » Moubarak.

 

Tout a basculé dans leur petit univers borné de certitudes et d’approximations quand des partisans de ce dernier sont à leur tour descendus dans la rue ; et en masse. Il y avait donc deux peuples !!! Cette constatation avait de quoi perturber des esprits formatés. Durant un temps l’explication leur fut facile : les contre-manifestants étaient des policiers et des nervis payés (3) ; puis, horreur, ils découvrirent qu’il s’agissait d’habitants venus  des « quartiers les plus pauvres». 

 

Ainsi donc, des miséreux osaient venir gâcher la grande célébration démocratique dont ils étaient devenus les porte-voix. Plus encore, ces gueux osaient, crime des crimes, s’en prendre aux journalistes, ignorant qu’en France, cette intouchable caste constitue un Etat dans l’Etat devant lequel rampent et se prosternent les plus puissants. Ils auront du moins retenu de leur séjour au Caire que sur les rives du Nil les références ne sont pas celles des bords de Seine et que les voyages sont plus formateurs que les écoles de journalisme.

 

Ces ignorants n’ont pas vu que la vie politique égyptienne est organisée autour de trois grandes forces. La première, celle qui manifeste en demandant le départ du président Moubarak et pour laquelle ils ont les yeux si doux, est, comme en Tunisie, composée de gens qui mangent à leur faim ; il s’agit en quelque sorte de « privilégiés » pouvant s’offrir le luxe de revendiquer la démocratie. La seconde est celle des Frères musulmans ; pourchassée depuis des décennies et aujourd’hui abritée derrière les idiots utiles, cette organisation tente de se réintroduire dans l’échiquier politique pour imposer sa loi. La troisième force dont aucun « envoyé spécial » n’a jamais entendu parler est celle qui vit dans les quartiers défavorisés, loin donc de l’hôtel Hilton, ce spartiate quartier général des journalistes « baroudeurs », ou dans les misérables villages de la vallée du Nil, loin des yeux des touristes. C’est celle des fellahs besogneux, de ce petit peuple nassérien au patriotisme à fleur de peau qui exècre à la fois la bourgeoisie cosmopolite lorgnant du côté de Washington et les barbus qui voudraient ramener l’Egypte au X° siècle. Ce sont ces hommes qui ont volé au secours du Rais Moubarak en qui ils voient, à tort ou à raison, là n’est pas la question, un  successeur, même lointain, du colonel Nasser.

 

Dernière remarque : pendant que la classe politique française sommait le président Moubarak de quitter le pouvoir, le président russe Medvedev avait un long entretien téléphonique avec lui, l’assurant qu’il s’élevait contre les ingérences étrangères. D’un côté des chiens de Pavlov levant la patte face à l’air du temps et de l’autre, un  homme d’Etat familier des subtilités de l’« orient mystérieux »…  

 

Notes

 

(1) Auteur d’Histoire de l’Egypte des origines à nos jours. Editions du Rocher, 2002.

(2) Je l’avais annoncé dans mon communiqué en date du 16 janvier 2011 (cliquez ici).

(3) Le chamelier et les vingt-deux cavaliers que l’on vit traverser la foule sont des guides pour touristes affectés au site des pyramides et rendus furieux d’être sans travail depuis le début de la révolution.

 

Source L'Afrique réelle : cliquez ici

 

Diversität als trojanisches Pferd

Österreich sei ein Einwanderungsland, sagen  Wirtschaft und Multikulti-Propagandisten aller Schattierungen wie aus einem  Munde. Aus unterschiedlichen Gründen natürlich. Gemessen an der Realität haben sie gar nicht so unrecht, Volkes Wille ist es zwar nicht, und  in der Verfassung steht davon auch nichts. Das Volk  wurde nie  um seine Meinung gefragt. Man praktiziert es einfach und läßt es geschehen.  Wie ein Naturereignis. Das ist es aber nachweislich nicht.                                                                                                                      

Noch wirbt die Wirtschaft nicht mit „black is beautiful“, aber ihre Werber sind nahe daran, die „Eine-Welt“ muß her und es gilt eine neue Käuferschicht zu umwerben. Auch wenn es modebewußte nigerianische Drogenhändler sind. Aber ebenso dringend sucht man,  eigenverschuldet versteht sich, Fachkräfte, je bunter, desto besser, denn man braucht  jetzt „Diversität für Innovationskraft“ damit „internationale Wettbewerbsfähigkeit“ erhalten bleibt. Wie war es bloß möglich, daß den vor dem Ersten Weltkrieg gar nicht so  stark durchmischten  Deutschen ein begehrtes  „Made in Germany“ gelang? Ganz ohne Diversität.                                                                                                                                                

Ja, Diversität (worunter für viele wieder allerlei vorstellbar ist) scheint das neue Zauberwort zu sein, das Multikulti wohl  gleichwertig ersetzen soll. Klingt irgendwie modern, viel- und nichtssagend, ist raffiniert angelegt. Und trägt Früchte.                           

So wurde, doch in einem ganz bestimmten Sinne, die „Wienerin“ Beatrice Achalake in Washington mit dem „Global  Diversity  Innovation Award“ ausgezeichnet. Damit wir  wissen, woher der Wind weht, und hat mehr mit Multikulti zu tun. Die Dame aus Afrika möchte nämlich schwarze Frauen in der Europäischen Union vernetzen. „Wir können Europa  bewegen“,  ist sie überzeugt. Ihre „Fans“  im fernen  Amerika  anscheinend auch.  Ja und in Brüssel  dürfte die Begeisterung gar kein Ende nehmen.

Da wird also über unsere Köpfe hinweg etwas angestrebt und bereits gefeiert, das wir ja gar nicht so wollen. Nichts gegen ein  unschuldiges Wort, Diversität  gibt es ja auch im Tierreich, wenn auch nicht gleich Fuchs und Huhn im selben Stall. Und sie gibt es auch im Pflanzenreich, allerdings ist so manche exotische Pflanze, wie der Staudenknöterich, in unserem  Ökosystem nicht willkommen. Er verdrängt heimische Arten. Im Reich des Menschen sollten ganz andere Naturgesetze walten?                                                        

Manches Eingewanderte verträgt sich mit dem Heimischen, manches  aber  nicht, und zu vieles schon gar nicht. Bei Pflanzen und Tieren schauen wir genau hin, was sich verträgt, was nicht,  Was uns zusagt, was nicht, da ist man deshalb nicht gleich ein „Rassist“.  Ja einige gehen schon so weit, daß sie Rechte für  Pflanzen und Tiere einfordern, ähnlich den Menschenrechten also. Aber hat man als „Eingeborener“  letztere überhaupt noch in vollem Umfang  garantiert? Diese Frage stellt sich eben gerade im Zusammenhang mit  der Einwanderung, nur kommen sie und weiterführende Fragen verständlicherweise  im Denken der bevölkerungspolitischen Zaubererlehrlinge   gar nicht vor.                                   

Die Grundfrage, die sich heute stellt, ist doch die: wollen wir unsere Identität und unsere Kultur und Sprache bewahren?  Wie es jedes andere gesunde Volk tut, wozu selbst unterdrückte Palästinenser bereit sind, sogar bereit ihr Leben dafür zu lassen.                 

Ich bin mir sicher, daß auch eine überwältigende Mehrheit der Österreicher sich für die Bewahrung ihrer Identität und Kultur aussprechen würde. Wenn wir das also so wollen, dann gilt es, darüber nachzudenken: wie können wir das  sicherstellen, auf welchem Wege, mit welchen  Mitteln?

Bis heute hat sich noch jede Regierung geweigert,  mit dem Volk diesbezüglich ein offenes  und ehrliches Gespräch zu führen. Ganz im Gegenteil, seit Jahrzehnten wird dieses geduldige Volk an der Nase herumgeführt und mit allerlei  verlockenden Versprechen für ein Projekt umworben, das dereinst in Chaos und Bürgerkriege enden könnte. Doch kein einziger dieser Propagandisten und Gutmenschen ist bereit, eine Garantie dafür abzugeben, daß  es nicht so kommen werde. Nach dem Motto, Frechheit siegt, werden wir  von Claqueuren mit den  einschläfernden Worten „Egal wie sie aussehen, woher sie kommen…“ (A. Goebel, Schauspieler) vor vollendete Tatsachen gestellt.  So könnte das Aufwachen ein bitteres Erlebnis werden,  denn es ist eben nicht egal, wer kommt. Nicht jeder und jede bereichert uns!                                                                                                           

Nun wäre es gewiß einfacher,  gehörten wir alle demselben Kulturkreis an, hätten alle die selben oder zumindest ähnlichen Mentalitäten und Sitten, die selben oder gleichen geschichtlichen Erfahrungen usw., und wären wir alle noch dazu  gut, vernünftig, gerecht und gebildet. So ist  es aber leider nicht.  Daher sollten ja auch nur solche Einwanderer aufgenommen werden, die am ehesten zu uns passen bzw. bereit und fähig sind, sich uns anzupassen. Vorausgesetzt, wir wir wollen es auch. Was aber seit langem und heute noch  immer geschieht, geschieht nicht nach unserem Willen, nicht im Interesse der Mehrheitsbevölkerung.                                                                                                              

Weder die legitimen Erben dieses Landes, noch  jene Neo-Österreicher, die sich ihrer Bringschuld bewußt waren und jetzt bereit sind dieses Land  auf einen guten Weg zu bringen, haben  es verdient, von  pflichtvergessenen ,verantwortungslosen Politikern regiert zu werden.

Jean-Gilles Malliarakis : l'Europe et la Turquie

Jean-Gilles Malliarakis : l'Europe et la Turquie


samedi, 12 février 2011

De multiculturele maatschappij is dood verklaard, maar de monoculturele maatschappij was dat al. Wat nu?

allpaulaswedding.jpg

De doctrine van staatsgeleid multiculturalisme (...) heeft gefaald een visie

uit te stralen waardoor jonge moslims bij de samenleving willen horen.

David Cameron, Brits premier, februari 2011

We dachten dat we gewoon naast elkaar konden wonen, maar dat blijkt niet zo. Het opzet van Multikulti is mislukt, volledig mislukt.

Angela Merkel, Duits bondskanselier, oktober 2010

Na de mislukking, de vragen

De multiculturele maatschappij is dood verklaard, maar de monoculturele
maatschappij was dat al. Wat nu?

Analyse Bart Haeck

Na Angela Merkel en Yves Leterme zegt nu ook de Britse regeringsleider David
Cameron dat de multiculturele samenleving, waarin culturen in harmonie naast
elkaar samen- leven, mislukt is. Maar wat in de plaats moet komen is helaas
niet zo duidelijk.

Het is nochtans een van de gouden communicatieregels voor politici: zegt
nooit dat er een probleem is als je er geen oplossing voor hebt. En als je
toegeeft dat iets is mislukt, kom dan meteen met de remedie. Net daarom is
het zo opvallend dat na de uitspraken van de Duitse bondskanselier Angela
Merkel, daarin bijgetreden door ontslagnemend premier Yves Leterme, ook de
Britse eerste minister David Cameron de multiculturele samenleving in zijn
land als mislukt verklaart.

Maar wat na de mislukking moet gebeuren, is een stuk onduidelijker. Iedereen
is het er over eens dat Europa nooit meer monocultureel wordt. 'De
multiculturele samenleving is niet mislukt, ze is niet gelukt. Ze is er',
twitterde Vlaams Parlementslid Sven Gatz (Open VLD) gisteren.

Maar wat nu? David Cameron pleit voor meer respect voor westerse waarden,
maar die staan al grotendeels in de grondwetten ingeschreven. De vraag is
hoe je dat respect efficiënter afdwingt. Cameron wil dat doen via 'gespierd
liberalisme', maar ook dat blijft tot nader order vaag. Ook Merkel legde nog
niet uit hoe ze wil dat allochtonen meer respect tonen voor de Duitse
cultuur en waarden.

Het nieuwe aan de doodverklaring van 'Multikulti' is daarom vooral dat het
debat open is verklaard, niet dat er een nieuw beleid klaarstaat.

En dat debat gaat alle richtingen uit. Het Vlaams Belang claimt dat het
eindelijk gelijk krijgt. In de linkse hoek zegt de Gentse professor Jan
Blommaert dat het multiculturele beleid mislukte omdat het te discriminerend
was. Rik Pinxten, die zichzelf omschrijft als een linkse humanist, hekelt
dat Cameron en Merkel het probleem 'opgelost beschouwen door de minst
weerbare groep als de oorzaak van alle ellende van de meest welvarende groep
aan te wijzen'.

Grootsteden

De sp.a weigert mee te stappen in een wij-zij-debat. Open VLD zegt dat we af
moeten van het doelgroepenbeleid, maar strakker individueel gedrag moeten
opvolgen. Volgens de liberalen ziet 'rechts' de allochtoon als iemand die
nooit een echte Vlaming zal worden, en ziet 'links' hem als onmondig.

Her en der duiken suggesties op over wie iets kan doen. Zo schreef Walter
Pauli in De Morgen dat België een nieuwe Paula D'Hondt (koninklijk
commissaris voor het Migrantenbeleid van 1989 tot 1993) kan gebruiken. Een
ander voorstel is de grootsteden nauwer te betrekken in het migratiebeleid,
omdat ze de complexiteit ervan in alle details dagelijks ondervinden.

Mevrouw Merkel heeft gelijk, in die zin dat het integratiebeleid niet altijd
de heilzame effecten heeft opgeleverd die men ervan verwachtte.

Yves Leterme, Belgisch premier, oktober 2010
© 2011 Mediafin
Artikelinformatie
Datum publicatie: 09 februari 2011
Bron: De Tijd

Taliban en al-Qaida hebben geen ideologische banden

taliban1111.jpg

Taliban en al-Qaida hebben geen ideologische banden (rapport)
       
WASHINGTON 07/02 (AFP) = De Afghaanse taliban en al-Qaida worden ten
onrechte beschouwd als ideologische bondgenoten. Het zou zelfs mogelijk zijn
om de taliban ervan te overtuigen het terroristische netwerk niet
meer te steunen. Dat blijkt uit een rapport van Amerikaanse
deskundigen, zo staat te lezen in de New York Times.
   

Er waren al wrijvingen tussen de leiders van de taliban en al-Qaida
voor de aanslagen van 11 september 2001 en die zijn sindsdien enkel
sterker geworden, zo luidt het in "Separating the Taliban from Al
Qaeda: The Core of Success in Afghanistan", een rapport van Alex Strick
van Linschoten en Felix Kuehn van de universiteit van New York.

Beide mannen hebben jaren in Afghanistan gewerkt en merken op dat
de intensivering van de militaire operaties tegen de taliban een
oplossing wel heel moeilijk zou kunnen maken.

Het rapport legt uit dat het uitschakelen van leiders van de
taliban leidt tot hun vervanging door jongere en radicalere strijders, wat
de invloed van al-Qaida enkel verhoogt. De onderzoekers raden de VS
aan zo snel mogelijk een dialoog op te starten met de ouderlingen
onder de taliban, alvorens die hun invloed verliezen. 

De auteurs zijn niet gekant tegen de Navo-aanvallen in Afghanistan,
maar ze vragen dat er parallel onderhandelingen gevoerd worden. "Er
is een politiek akkoord nodig, anders zal het conflict escaleren",
luidt het.

http://www.nytimes.com/2011/02/07/world/asia/07afghan.htm...
arating%20&st=cse

Report Casts Doubt on Taliban’s Ties With Al Qaeda

By CARLOTTA GALL
Published: February 6, 2011

KABUL, Afghanistan — The Afghan Taliban have been wrongly perceived as close
ideological allies of Al Qaeda, and they could be persuaded to renounce the
global terrorist group, according to a report to be published Monday by New
York University.

The report goes on to say that there was substantial friction between the
groups’ leaders before the attacks of Sept. 11, 2001, and that hostility has
only intensified.

The authors, Alex Strick van Linschoten and Felix Kuehn, have worked in
Afghanistan for years and edited the autobiography of a Taliban diplomat,
many of whose ideas are reflected in the report. The authors are among a
small group of experts who say the only way to end the war in Afghanistan is
to begin peace overtures to the Taliban.

The prevailing view in Washington, however, is “that the Taliban and Al
Qaeda share the same ideology,” said Tom Gregg, a former United Nations
official in Afghanistan and a fellow at the Center on International
Cooperation at N.Y.U., which is publishing the report. “It is not an
ideology they share; it is more a pragmatic political alliance. And
therefore a political approach to the Taliban ultimately could deliver a
more practical separation between the two groups.”

Some American officials have argued that the military surge in Afghanistan
will weaken the Taliban and increase the incentive to negotiate. But the
report cautions that the campaign may make it harder to reach a settlement.

The report, “Separating the Taliban from Al Qaeda: The Core of Success in
Afghanistan,” says attacks on Taliban field commanders and provincial
leaders will leave the movement open to younger, more radical fighters and
will give Al Qaeda greater influence. The authors suggest that the United
States should engage older Taliban leaders before they lose control of the
movement.

The authors do not oppose NATO’s war, but suggest that negotiations should
accompany the fighting. A political settlement is necessary to address the
underlying reasons for the insurgency, they write. Otherwise, they warn, the
conflict will escalate.

The report draws on the authors’ interviews with unnamed Taliban officials
in Kabul, Kandahar and Khost, and on published statements by the Taliban
leadership. The authors indicate that Taliban officials fear retribution if
they make on-the-record statements opposing Al Qaeda.

Nevertheless, Taliban leaders have issued statements in the last two years
that indicate they are distancing their movement from Al Qaeda. The report
says the Taliban will not renounce Al Qaeda as a condition to negotiations,
but will offer to do so in return for guarantees of security.

The report reflects many of the arguments put forward by Mullah Abdul Salam
Zaeef, whose autobiography, published in English as “My Life With the
Taliban,” the authors edited. Mullah Zaeef lives under a loose house arrest
in Kabul after being held at Guantánamo Bay, Cuba, and has been an
intermediary between the Afghan president, Hamid Karzai, and the Taliban.

The report argues that Taliban leaders did not know of the Sept. 11 attacks
in advance and that they appeared to have been manipulated by Osama bin
Laden, who then lived in Afghanistan.

In November 2002, the report says, senior Taliban figures gathered in
Pakistan and agreed to join a process of political engagement and
reconciliation with the new government of Afghanistan. Yet the decision came
to nothing, since neither the Afghan government nor the American government
saw any reason to engage with the Taliban, the report says.

A member of the Haqqani family, which leads what American officials regard
as the most dangerous Taliban group, came to Kabul in 2002 to discuss
reconciliation, but he was detained and badly treated, the report states.

Bruce Riedel, a former C.I.A. officer who prepared a strategic policy review
on Afghanistan and Pakistan for President Obama in 2009, places the Afghan
Taliban alongside Al Qaeda in the “syndicate of terrorists” threatening the
United States. Mullah Mohammad Omar, the Taliban leader, has maintained an
“alliance, even friendship” with Mr. bin Laden that “seems to have remained
intact to this day,” Mr. Riedel writes in his book “Deadly Embrace:
Pakistan, America and the Future of the Global Jihad.”

Yet others say that there is a clear ideological divide between the two
groups and that the Taliban are not engaged in international terrorism.

“Al Qaeda is an organization that has a clearly articulated vision of global
jihad, and that is not the case with the Haqqanis and the Taliban,” Mr.
Gregg said. “Their focus is on Afghanistan, the country they are from.”

vendredi, 11 février 2011

Israels Eifersucht

Israels Eifersucht

Michael Grandt

Der jüdische Staat brüstet sich gerne damit, die einzige Demokratie im Nahen Osten zu sein. Nach den Ereignissen in Ägypten könnte sich das aber vielleicht bald ändern. Vielen »freiheitsliebenden« Israelis wäre es deshalb lieber, wenn der ägyptische Diktator weiter an der Macht bleiben würde.

Es mutet skurril an: Politisch Verantwortliche aller Couleur propagierten allenthalben »Freiheit für alle«. Doch wie sich jetzt im Falle Ägyptens herausstellt, meinten sie das nur halbherzig und verspüren, nur weil es sich um Araber handelt, mehr Angst als Freude, wenn ein ganzes Volk einen Diktator abschütteln und freie Wahlen haben will.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/geostrategie/mic...

Ägypten vor Militärputsch: Amerikanische Kriegsschiffe im Suezkanal

Ägypten vor Militärputsch: Amerikanische Kriegsschiffe im Suezkanal

Redaktion

Ägypten steht vor dem wirtschaftlichen Zusammenbruch. Die Lage ist so angespannt, dass eine Machtübernahme des Militärs nicht länger als Bedrohung, sondern als einzige Hoffnung gesehen wird, das Land vor einem wirtschaftlichen Kollaps zu bewahren. Ein amerikanischer Marineverband mit sechs Kriegsschiffen und einem Hubschrauberträger ist in den Suezkanal eingelaufen.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/geostrategie/red...

De Libanese Christenen: van een pro-Westerse naar een nationaal-Libanese koers

liban-legislatives_142.jpg

De Libanese Christenen: van een pro-Westerse naar een nationaal-Libanese koers

Ex: http://www.catholica.nl/ - Catholica, 2 februari 2011

Door Filip Martens


Een uitvoerig historisch exposé over de ontstaansgronden van het probleem rond Libanon en haar inwoners, ingezet bij 1920, het ontstaan van de zgn. "Mandaatgebieden"

De Ottomaanse militaire nederlaag tegen de Britten tijdens de Eerste Wereldoorlog leidde tot een ware metamorfose in het hele Nabije Oosten. De Arabische provincies van het Ottomaanse Rijk werden verdeeld in door de overwinnaars gecontroleerde nieuwe staten: Syrië, Libanon, Irak, Palestina en Transjordanië. Er was echter tevens een halfslachtige poging van de Britten en Fransen om ook de Arabieren iets te gunnen, omdat primo sinds de 19de eeuw het Arabische nationalisme streefde naar één grote Arabische staat, secundo de Hashemietische vorsten uit de Hedjaz [1] hun militaire bondgenoten geweest waren tegen de Ottomanen en tertio vanwege de nadruk van de Volkenbond op zelfbeschikking. Dit leidde tot de creatie van de ‘Mandaatgebieden’.

Een Mandaatgebied was een gebied dat door de Volkenbond toegewezen was aan de koloniale machten na de Eerste Wereldoorlog, officieel om de onafhankelijkheid voor te bereiden. In feite was het een doodgewone kolonie, maar de mandaathouders waren toch verplicht tot het oprichten van regeringen. Dit nieuwe instrument van politieke controle moest de Britse en Franse heerschappij over hun nieuwe bezittingen in het Nabije Oosten rechtvaardigen.

Op de Conferentie van San Remo in april 1920 verdeelden Frankrijk en Groot-Brittannië de Mandaatgebieden in het Nabije Oosten. De Fransen verwierven het mandaat over Syrië (inclusief het huidige Libanon) en de Britten over Palestina (inclusief het huidige Jordanië) en Irak. De Volkenbond bevestigde deze verdeling in juli 1922.

Deze nieuwe orde in het Nabije Oosten werd echter niet aanvaard door zijn inwoners. Zo was er in 1920 een grote opstand tegen Groot-Brittannië in Irak en Palestina. En toen Frankrijk in hetzelfde jaar zijn mandaat in Syrië wou opnemen, functioneerde er reeds twee jaar een Arabische regering in Damascus (sinds de terugtrekking der Ottomanen). Na het verdrijven van deze regering vond bovendien in 1925-1927 in heel Syrië en Libanon een grote anti-Franse opstand plaats. De Europese imperialistische machten werden uit Turkije en Perzië zelfs volledig verdreven door sterke lokale legers.

Desondanks beheersten Frankrijk en Groot-Brittannië in de 2de helft der jaren 1920 toch het Nabije Oosten. Zij bepaalden de nieuwe grenzen, wie zou regeren en welk soort regeringen er geïnstalleerd werd. En bovenal beslisten ze samen met de VS over de toegang tot de oliebronnen in de regio.

Het was in deze periode dat de basis van het politieke leven in het Nabije Oosten gelegd werd, samen met veel nog altijd onopgeloste problemen: betwiste grenzen, etnische en religieuze spanningen, nationale minderheden die geen eigen staat gekregen hadden (zoals de Koerden). Belangrijk is dat er voor de door Frankrijk en Groot-Brittannië geschapen mandaatstaten geen precedenten bestonden in de Arabische geschiedenis. Alleen het kleine christelijke gebied rond het Libanongebergte had onder de Ottomanen autonomie genoten en Syrië was vóór de Franse bezetting 2 jaar onafhankelijk geweest. In alle Mandaatgebieden koesterden de diverse bevolkingsgroepen bovendien een religieuze identiteit: alawieten, Armeense orthodoxen, Assyrische katholieken, Arabische joden, druzen, maronieten, oriëntaals-orthodoxen, oosters-orthodoxen, sjiieten, soennieten, … Van enige etnische of nationale identiteit, laat staan een tendens tot staatsvorming was dus geen sprake.

Groot-Libanon

Waar de Britten in Transjordanië (dat afgesplitst werd van Palestina) en Irak monarchieën installeerden, opteerde Frankrijk in Syrië en Libanon (dat afgesplitst werd van Syrië) voor republieken onder volgzame presidenten. De Fransen ondervonden in Libanon relatief weinig oppositie tegen het mandaat, doch in Syrië werd het mandaat beschouwd als een surrogaat voor het oude imperialisme. Daarom werd een pro-Frans en sterk Libanon gecreëerd. Officieel verkocht Frankrijk dit alsof het de maronieten – i.e. de lokale katholieken – wou ‘beschermen’ en beriep zich daarvoor zelfs op contacten uit de tijd der Kruistochten.

liban-drap.gifGeneraal Henri Gouraud hertekende op 31 augustus 1920 de grenzen van ‘Groot-Libanon’, zodat het maar liefst vier keer (!) groter werd dan het kleine historische Libanon. Hierdoor werd het historisch tot Syrië behorende Libanon een zelfstandig Mandaatgebied náást het Syrische Mandaatgebied. De grenzen van het nieuwe Libanese Mandaatgebied waren zo gekozen dat de christelijke denominaties er een nipte meerderheid van ca. 55% vormden. Hierdoor werd het gebied onttrokken aan de traditionele Arabische invloed en werd het op het liberale Westen georiënteerd.

Hoewel deze manoeuvre een deel der Libanezen pro-Frans maakte, versterkte het aanzienlijk de bestaande breuklijnen enerzijds tussen de religieuze groepen in Libanon en anderzijds tussen het ‘christelijke’ Libanon en het ‘islamitische’ Syrië [2]. Deze door Frankrijk aangezwengelde tweedracht vormde de hoofdoorzaak van de Libanese burgeroorlogen van 1958 en van 1975-1990 én leidt tot op heden tot bitterheid! Het Franse mandaat was dan ook in beide landen absoluut géén voorbeeld van goed bestuur, maar onderdrukte slechts tijdelijk de onrust die uiteindelijk wel tot geweld moest leiden.

Op korte termijn bleek dit Franse beleid succesvol, doch de inclusie van grote islamitische gebieden tastte de christelijke aard van Libanon aan. Frankrijk versnipperde aanvankelijk ook de rest van Syrië in diverse staten en autonome gebieden, doch dit bleek zodanig duur te zijn dat het zich gedwongen zag de meeste gebieden te hergroeperen in een federatie. Veel problemen die het mandaatsysteem geacht werd op te lossen, werden slechts uitgesteld en blijven tot op heden brandende kwesties in het Nabije Oosten.

In tegenstelling tot het Britse ‘indirect rule’ in Irak en Transjordanië slaagde Frankrijk er nooit in om zijn ‘direct rule’ over Libanon en Syrië te consolideren. Waar het Groot-Brittannië lukte om zijn mandaatgebieden te controleren met amper een handvol ambtenaren en enkele kleine luchtmachteenheden, dienden de Fransen grote militaire inspanningen te doen. Zo werden in Libanon en Syrië meer dan 50.000 Franse soldaten gestationeerd. Verder werden er ook nog eens 14.000 lokale hulptroepen ingeschakeld, evenals Arabische woestijnpatrouilles onder leiding van Franse officieren om de steppes en de woestijn te controleren. Het hoeft geen betoog dat dit Frankrijk handenvol geld kostte.

De Fransen bestuurden Libanon met behulp van de collaborerende maronieten. Aangemoedigd door de Franse bevoordeling en ook uit vrees voor het opkomende Syrische nationalisme richtten zij zich sterk op Frankrijk. De particuliere belangen der maronieten kwamen hierdoor bij een nauw met Frankrijk verbonden Libanon te liggen, terwijl de diverse islamitische denominaties en een deel der orthodoxe christenen streefden naar een Groot-Syrië. Dit vergrootte het onderscheid tussen de Arabieren van Beiroet en Damascus.

Waar de Britten louter tot doel hadden om zoveel mogelijk baat uit hun mandaatgebieden te halen tegen een zo laag mogelijke kostprijs, definieerden de Fransen hun mandaat als een verplichting om de Franse cultuur naar de ‘achterlijke inboorlingen’ te brengen. Dat deze ‘wilden’ Arabieren waren en een omvangrijke, eeuwenoude literaire en culturele erfenis hadden, werd daarbij over het hoofd gezien. Desondanks investeerde Frankrijk slechts weinig in onderwijs om de groei van het nationalisme tegen te gaan. De Syriërs, die zich trots hun tweejarige onafhankelijkheid herinnerden, bleven immers hardnekkig streven naar onafhankelijkheid en de Fransen konden zich slechts met veel moeite en ten koste van het verlies van veel mensenlevens handhaven. Bovendien was Syrië voor Frankrijk een economische verliespost, vermits de Britten de Syrische markt domineerden en vermits het Franse bestuur peperduur was (cfr. supra).

In juli 1925 kwamen de druzen in het Libanongebergte in opstand omdat het Franse bestuur hun tradities en machtsstructuren ondermijnde. Onder leiding van sultan Al-Atrash werd het Franse leger enkele keren verslagen én breidde de volksopstand zich ook uit naar Syrië. De Fransen belegerden Damascus, doch werden teruggeslagen. Pas in 1926 kon een nieuw Frans offensief de stad bezetten, maar toch zou het nog tot 1927 duren eer Frankrijk Libanon en Syrië opnieuw volledig controleerde.

1943: Onafhankelijkheid

De Tweede Wereldoorlog maakte een eind aan de Europese koloniale dominantie over het Nabije Oosten. De nederlagen van Frankrijk en Italië, evenals de opkomst der nieuwe wereldmachten VS en USSR beschadigden het prestige van de oude imperialistische machten zwaar. Al van in het begin der jaren 1930 leefde in heel het Nabije Oosten een sterke sympathie voor de Aslanden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kozen Libanon, Syrië, Irak en Iran dan ook de kant der Aslanden, enerzijds uit onvrede met de Franse en Britse dominantie over het Nabije Oosten en anderzijds omdat het voorbeeld van Duitsland, Italië en Japan (en ook Turkije) – die zich van zwakke staten op korte termijn ontwikkeld hadden tot belangrijke landen – aanstekelijk werkte.

Toen de Mandaatgebieden Syrië en Libanon aan het begin van de Tweede Wereldoorlog onder het bestuur van Vichy-Frankrijk kwamen en de onafhankelijke staten Irak en Iran openlijk Duitsland steunden, veroverden de Britse en Australische troepen deze territoria in mei-juli 1941. In november 1943 werd het Franse mandaat over Libanon opgeheven en werd het gebied onafhankelijk. In 1944 bezorgde een opstand ook Syrië eindelijk zijn onafhankelijkheid. Toch verlieten de laatste Franse troepen pas in april 1946 de voormalige Mandaatgebieden.

In Libanon werd bij de onafhankelijkheid het Nationale Pact gesloten. Dit bepaalde dat de president en de opperbevelhebber van het leger steeds maronieten moesten zijn en de premier en de parlementsvoorzitter steeds respectievelijk een soenniet en een sjiiet. Ook alle parlementszetels en overheidsfuncties werden verdeeld via een religieuze verdeelsleutel van 6 christenen en 5 druzen en islamieten. Deze verdeling was gebaseerd op de volkstelling van 1932. Verder zou Libanon tijdens conflicten tussen Arabische landen neutraal blijven en zich cultureel zowel op Europa als op de Arabische wereld richten. Het hoeft geen betoog dat dit Nationale Pact en de blijvende goede relaties der maronieten met Frankrijk de kiemen vormden van de Libanese burgeroorlogen van 1958 en 1975-1990, daar dit systeem de druzen en islamieten tot tweederangsburgers maakte.

De 2 nieuwe onafhankelijke staten zagen zich geconfronteerd met dezelfde moeilijkheden als de koloniale heerser. Een nationalistische coalitie vormen tegen de vreemde bezetter was één ding, de toewijding der inwoners verkrijgen een ander. Daarnaast had de Franse kolonisator bovendien ook nog zwaar gefaald inzake het bestrijden van armoede en analfabetisme, in het ontwikkelen van industrie en onderwijs, evenals in het oprichten van nationale banken. Tevens had Frankrijk zware financiële tekorten, religieuze en sociale tegenstellingen, gepolitiseerde bureaucratische structuren en krachteloze koloniale legers gecreëerd. Een dergelijke koloniale erfenis moest onvermijdelijk wel tot politieke instabiliteit leiden. In Syrië pleegden gefrustreerde legerofficieren dan ook al in 1949 een militaire coup. Libanon vormde daarentegen een pluralistisch systeem dat van de ene crisis naar de andere waggelde.

Libanon en Syrië sloten direct na hun onafhankelijkheid een douane-unie, die echter al in 1950 op de klippen liep. Vanwege zijn economische afhankelijkheid van Syrië werd Libanon daarna een sterk voorstander van het vrijhandelsverdrag van 1953 tussen de lidstaten van de Arabische Liga.

Veel politieke analisten verklaarden de aanvankelijke instabiliteit van de pas onafhankelijke Arabische staten door een combinatie van religieuze en historische factoren die zogezegd specifiek voor de regio zouden zijn, zoals ‘de’ islam en het Arabisch nationalisme. Echter, hoewel altijd met religieuze en transnationale banden dient te worden rekening gehouden, verschillen voornoemde moeilijkheden niet echt veel van die in andere pas gedekoloniseerde landen. Ook daar ontstonden immers al snel na de onafhankelijkheid militaire of eenpartijregimes. In het Nabije Oosten werd dan ook net als in andere regio’s de politieke instabiliteit overwonnen door het uitbouwen der bureaucratie en der veiligheidsdiensten.

De eerste Libanese burgeroorlog van 1958

Na de talrijke coups in de Arabische landen in de jaren 1950 en 1960 trad vanaf de jaren 1970 stabiliteit in. De hoofdreden voor dit politieke evenwicht was de groeiende staatsmacht. Alleen Libanon bleek niet in staat om zijn middelpuntvliedende krachten onder controle te houden, wat nog verergerde doordat het ook de speelbal werd van intra-Arabische en Arabisch-Israëlische rivaliteiten.

Libanon kende gedurende de jaren 1940 en 1950 politieke stabiliteit en economische voorspoed, hoewel de demografisch sterk aangroeiende sjiitische bevolkingsgroep toch ontevreden was over zijn tweederangsrol in de maatschappij. Vanaf 1955 verwierf het socialistische Arabisch-nationalisme van de Egyptische president Nasser door diens virulente verzet tegen het Brits-Amerikaanse neokolonialistische Bagdadpact een enorme populariteit in de Arabische wereld. Ook Libanon kwam onder druk te staan om zijn contacten met het liberale Westen af te bouwen, vooral toen Syrië en Nassers Egypte in 1958-1961 tijdelijk samen de Verenigde Arabische Republiek vormden.

In 1958 eisten druzen en islamieten een nieuwe volkstelling, omdat die van 1932 gedateerd was en de verdeling van parlementszetels en overheidsfuncties dus niet meer aan de maatschappelijke realiteit beantwoordde. Tevens werd gestreefd naar aansluiting bij Nassers Verenigde Arabische Republiek. De door maronieten gedomineerde regering legde deze eisen naast zich neer, waarop een grootschalige volksopstand losbrak in heel Zuid-, Centraal- en Oost-Libanon. Het Libanese leger durfde niet in te grijpen uit vrees dat een deel der troepen zou aansluiten bij de rebellen. De opstandelingen werden daarentegen sterk gesteund door de Verenigde Arabische Republiek. Tijdens deze burgeroorlog bracht een staatsgreep in Irak een anti-Westers regime aan de macht. Uit vrees voor een gelijkaardig scenario in Libanon stuurde de VS mariniers om de volksopstand te onderdrukken. Toch poogde in 1961 een staatsgreep om Libanon alsnog bij Syrië te doen aansluiten, doch deze mislukte echter.

Ontstaan van de tweede burgeroorlog van 1975-1990

 

De burgeroorlog van 1958 en de mislukte staatsgreep van 1961 toonden aan dat hoewel Libanon een goed draaiende economie had en zich tevens opwerkte tot een aantrekkelijk vakantieland, er toch ook ernstige politieke en sociaal-economische problemen bestonden. De economische elite was christelijk en soennitisch en was niet toegankelijk voor de snel aangroeiende sjiitische bevolkingsgroep, die daardoor achtergesteld werd. Dit leidde in 1974 tot de oprichting van de emancipatiebeweging Amal, wat staat voor ‘Libanese Verzetseenheden’. Amal wou op vreedzame wijze de sociale positie der sjiieten verbeteren.

Dit alles getuigde van een toenemende onrust onder grote delen der Libanese bevolking. De politieke en maatschappelijke machtsverdelingen in het land waren immers gebaseerd op de al lang verouderde volkstelling van 1932. De diverse moslimgroeperingen, die toen een nipte minderheid vormden, hadden in de jaren 1970 een demografische meerderheid verworven zonder dat echter de machtsverhoudingen mee geëvolueerd waren. Vandaar dat dan ook een beweging ontstond om dit te herzien, wat echter geboycot werd door de maronieten en het Westen.

De spanning in het land werd nog opgedreven sinds de PLO, die door koning Hoessein II tijdens Zwarte September 1970 uit Jordanië verdreven was, zijn hoofdkwartier in Beiroet gevestigd had. De PLO was dankzij het oliegeld van de Arabische landen in de jaren 1970 de rijkste bevrijdingsbeweging ter wereld en telde ca. 15.000 strijders. Vanuit Libanon werd dan ook regelmatig Noord-Israël aangevallen. Zowel de christelijke als islamitische burgerbevolking van Libanon werd getroffen door de Israëlische vergeldingsacties, evenals door een vaak brutale terreur van de PLO (ontvoeringen, verkrachtingen, mishandelingen, moorden, …) tegen de bevolking. Dit leidde in 1973 tot een gewapende strijd tussen regeringstroepen en PLO-milities, terwijl ook de maronitische falangisten slaags raakten met islamitische groeperingen.

In 1975 brak dan de tweede Libanese burgeroorlog uit tussen enerzijds het Libanese Front en anderzijds de Libanese Nationale Beweging. Het Libanese Front wou het institutionele status quo handhaven, werd geleid door Falange-leider Pierre Gemayel en bestond uit de christelijke denominaties en een deel der moslims. De Libanese Nationale Beweging wou de machtsverhoudingen actualiseren, werd geleid door de druzische leider Kamal Jumblatt en bestond uit de druzen, de PLO en een deel der moslims.

Binnen deze 2 kampen ontstonden echter al gauw interne conflicten, wat de burgeroorlog tot een complex kluwen maakte. Zo beval Bashir Gemayel, zoon van de maronitische, pro-Westerse Pierre Gemayel, bijvoorbeeld een slachtpartij in het huis van de maronitische, pro-Syrische familie Franjieh. Hierin kwamen Tony Franjieh (zoon van ex-president Suleiman Franjieh), diens vrouw, hun tweejarig dochtertje en nog een dertigtal anderen om. Het Libanese leger verbrokkelde bovendien langs sektarische lijnen. Daarenboven trokken in 1976 met toestemming van Israël en de VS ook nog eens Syrische troepen het land binnen. En in 1977 viel het Israëlische leger eveneens – kortstondig – het land binnen.

De Israëlische invasie van 1982

In juni 1982 viel Israël opnieuw Libanon binnen en voerde 3 maanden lang hevig strijd met de PLO in Beiroet. Het presidentieel paleis werd verdedigd tegen de Israëlische invallers door regeringstroepen onder leiding van de maronitische generaal Michel Aoun, aangezien geen enkele andere christelijke officier een militaire confrontatie met het Israëlische leger aandurfde.

Deze Israëlische invasie had 2 doelen: primo de PLO uit Libanon verdrijven en secundo een satellietregime onder leiding van Bashir Gemayel installeren. De PLO diende inderdaad in september 1982 – onder begeleiding van een Amerikaans-Frans-Italiaanse troepenmacht – noodgedwongen naar Tunis te verhuizen, doch de creatie van een pro-Israëlische satellietstaat Libanon mislukte echter. Toch leidde de invasie tot belangrijke wijzigingen in de krachtsverhoudingen tussen de diverse milities.

De pro-Israëlische Bashir Gemayel presidentskandidaat werd nog vóór zijn aanstelling op 14 september vermoord. Israëlisch minister van Defensie Ariël Sharon liet daarop falangistische milities de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatilla binnentrekken onder het oog en met assistentie van het Israëlische leger. Deze christelijke milities vermoordden daarbij in drie dagen ca. 1.500 Palestijnen. Het hierdoor ontstane internationale schandaal leidde tot het aftreden van minister Sharon én tot het ontstaan van de Israëlische vredesbeweging.

De twee Israëlische invasies leidden voorts tot grote aantallen vluchtelingen, die in hun vluchtelingenkampen verzetsbewegingen oprichtten om Israël uit hun land te verdrijven. Het sjiitische, radicale en anti-Westerse Hezbollah ontstond in 1982 uit deze verzetsbewegingen, omdat Amal als onvoldoende doelmatig werd beschouwd om Zuid-Libanon te bevrijden. Hezbollah beschouwt Israël en de VS als zijn voornaamste vijanden vanwege hun decennialange inmenging in Libanon. In 1983 introduceerde de beweging zelfmoordaanslagen, gericht tegen Israëlische en Westerse doelwitten. Dit toen nieuwe verschijnsel bezorgde Hezbollah veel bekendheid in het Westen. Buitenlandse soortgelijke bewegingen zoals Hamas en de Islamitische Jihad namen dit over. Hezbollah ontvoerde in de jaren 1980 ook Westerlingen.

Bashir Gemayels broer Amin werd op 23 september 1982 president van Libanon, maar kon slechts met behulp van Amerikaanse, Franse, Britse en Italiaanse troepen in het zadel gehouden worden. De zwakke president Amin Gemayel sloot onder Amerikaanse druk in mei 1983 een omstreden – want zeer onpopulair bij de Libanese bevolking – vredesverdrag met Israël, dat zijn troepen terugtrok en nog slechts een zogenaamde veiligheidszone in Zuid-Libanon behield. De Westerse troepen werden omwille van het opdringen van dit vredesakkoord in 1983-1984 het doelwit van spectaculaire aanslagen met honderden dode Westerse soldaten tot gevolg. Dit dwong hen om Libanon in 1984 te verlaten, terwijl de regering het onhoudbare vredesverdrag met Israël opzegde.

Pogingen tot pacificatie onder Syrië in de jaren 1980

Deze ontwikkelingen versterkten de machtspositie der Syrische troepen, wat eindelijk kansen op pacificatie bood. In juni 1984 werd generaal Michel Aoun benoemd tot opperbevelhebber van het Libanese leger door de op de vredesconferentie van Lausanne (Zwitserland) gevormde regering van nationale eenheid. Aoun probeerde voornamelijk de eenheid van het leger te vrijwaren en bleef zelf uit de schijnwerpers tot 1988. Ook werd tot dat jaar het Libanese leger, dat ondertussen aanzienlijk verkleind was door vele afscheuringen, niet ingezet in de burgeroorlog.

Helaas braken in 1985 opnieuw zware gevechten uit tussen het sjiitische Amal en herbewapende Palestijnse milities. Nog in 1985 specificeerde Hezbollah zijn doelstellingen in een handvest: primo definitief een einde stellen aan het Westerse neokolonialisme in Libanon; secundo vervolging van de falangistische misdaden tegen de Libanese bevolking tijdens de burgeroorlog; en tertio alle Libanezen in vrijheid een eigen regering laten kiezen.

Op het einde van 1985 slaagde Syrië er in om een vredesakkoord tot stand te brengen tussen de diverse strijdende facties. Dit werd echter afgewezen door de maronieten, die zich steeds anti-Syrischer opstelden. Daardoor ontstond er vanaf 1987 tweespalt tussen pro-Syrische en anti-Syrische krachten in de regering. Dit deed Libanon in een politieke impasse belanden, terwijl ook de economie verder kapseisde. Cyprus nam bovendien tijdens de burgeroorlog Libanons rol als regionaal handelscentrum in het Nabije Oosten over.

1988-1990: Het Libanees-nationalisme van generaal Michel Aoun

De Libanese parlementsleden werden in 1988 verhinderd zich uit de gebieden der pro-Syrische christelijke milities en der Syrische troepen naar Beiroet te begeven om een nieuwe president te verkiezen. Een nieuwe Libanese president dient immers door het parlement met een tweederdemeerderheid te worden verkozen. Hoewel deze president vervolgens de premier benoemt, moeten ook hij en de door hem samengestelde regering het vertrouwen van het parlement krijgen.

Syrië wou zo de verkiezing vermijden van een president die de Syrische dominantie over Libanon niet wilde erkennen en hoopte dat de aldus ontstane impasse tot een politiek vacuüm zou leiden dat Syrië de kans zou geven heel Libanon over te nemen. Echter, vlak voor het verstrijken van zijn ambtstermijn en in strijd met het Nationale Pact (dat stipuleerde dat de premier een soenniet moest zijn), verving de aftredende president Amin Gemayel in september 1988 de regering van de soennitische premier al-Hoss door een militaire regering onder de maronitische generaal Michel Aoun. Interim-premier Aoun moest het land leiden tot het parlement in staat was om een nieuwe president te verkiezen. Dit leidde tot de splitsing van de Libanese regering in een nationaal-Libanese militaire regering in Oost-Beiroet onder Aoun en een pro-Syrische burgerlijke regering in West-Beiroet onder al-Hoss.

Michel Aoun werd in 1935 geboren in een arme familie in een gemengd christelijk-islamitisch dorp ten zuiden van Beiroet. In 1941 verjoegen de binnenvallende Britse en Australische troepen zijn familie uit hun huis om er soldaten te legeren. Als kind raakte de maroniet Aoun bevriend met vele moslims. Hij studeerde in 1958 af aan de Militaire Academie als artillerieofficier. Later zou hij nog bijkomende militaire opleidingen volgen in Frankrijk en de VS. Als officier verwierf Aoun zich een reputatie van eerlijkheid, onkreukbaarheid en boven de sektarische groeperingen te staan.

Interim-premier Aoun bevocht zowel christelijke als islamitische milities en werd gesteund door het met Syrië rivaliserende Irak van Saddam Hoessein. Daar zijn regering slechts Oost-Beiroet en de omliggende dorpen controleerde, wou Aoun het staatsgezag herstellen over heel Libanon. Hiervoor verwierf hij de steun van de meeste andere Arabische landen en bijgevolg veroverden Aouns troepen in februari 1989 de haven van Beiroet en andere belangrijke economische faciliteiten op de belangrijkste maronitische militie. Daar Aoun zelf een maroniet was, leidde deze militaire actie tot verbazing én voldoening bij de Libanese islamieten, die nog nooit eerder beschermd waren door de regering tegen de aanvallen van de maronitische milities.

Vervolgens belaagde Aoun pro-Syrische sjiitische en druzische milities in West-Beiroet. Toen de Syriërs antwoordden met artilleriebeschietingen op burgerdoelwitten in Oost-Beiroet, verklaarde hij in maart 1989 de oorlog aan Syrië. Dit leidde het volgende half jaar ondanks vruchteloze bemiddelingspogingen van de Arabische Liga tot enorme verwoestingen in Beiroet en tot meer dan een miljoen vluchtelingen. Desondanks piekte de steun van het volk voor Aouns oorlog tegen het Syrische leger in heel Libanon. Aouns roep om vrijheid creëerde een revolutionair gevoel van trots en tevredenheid over de religieuze grenzen heen, waarmee hij zich een plaats veroverde in de harten der Libanezen. Toch hebben tot op heden velen bedenkingen bij Aouns ‘bevrijdingsoorlog’ tegen het veel sterkere Syrische leger.

1990-2005: Libanon als Syrische satellietstaat na de Vrede van Taïf

Toen in september 1989 duidelijk werd dat er geen internationale tussenkomst zou komen, aanvaardde Aoun een door de Arabische Liga bewerkstelligd staakt-het-vuren. Hierna werden onder druk van de Arabische Liga de vredesonderhandelingen van Taïf gevoerd, hoewel Aoun weigerde deel te nemen aan deze bijeenkomst. Saoedi-Arabië en Syrië forceerden een vredesakkoord tussen de diverse strijdende Libanese facties. Deze Vrede van Taïf voorzag in verkiezingen, ontwapening der milities, Syrische voogdij over Libanon, de aanstelling van René Mouawad tot president en een gelijke verdeling van overheidsambten en van de 128 parlementszetels tussen enerzijds christenen en anderzijds druzen en islamieten (waarbij elke groep dus 64 zetels heeft). Tot 1989 hadden de christelijke denominaties 55% der parlementszetels en overheidsfuncties in handen, hoewel de druzische en islamitische groeperingen al decennia de meerderheid der bevolking vormden.

Alleen interim-premier Michel Aoun weigerde het vredesakkoord te aanvaarden en de nieuwe president te erkennen, omdat er niet voorzien werd in de terugtrekking der Syrische troepen uit Libanon en omdat deze vrede volgens hem niet kon bedisseld worden door parlementsleden uit de traditionele politieke klasse die de burgeroorlog veroorzaakt had. Sinds 1972 waren er immers geen parlementsverkiezingen meer gehouden. Syrië weigerde echter het vredesakkoord aan een volksreferendum te onderwerpen.

Op 5 november 1989 verkozen de Libanese parlementsleden op een Syrische luchtmachtbasis René Mouawad tot president. Nadat deze op 22 november 1989 bij een aanslag om het leven kwam, liet Syrië de pro-Syrische maroniet Elias Hrawi tot president verkiezen. Ondanks internationale erkenning van Hrawi’s regering weigerde Aoun opnieuw deze te aanvaarden.

Aoun bleef zich verschansen in het presidentieel paleis en teerde op een nooit eerder geziene volkssteun, hoewel hij tegelijk de vijandschap opwekte van de militieleiders en de traditionele elite. In december 1989 werd hij officieel ontzet uit zijn functie, waarop honderdduizenden sjiitische, soennitische en christelijke Libanezen naar het presidentieel paleis stroomden om een menselijk schild te vormen tegen de Syrische belegeraars. Dit toonde duidelijk de kracht aan van de Libanese nationalistische beweging.

liban-communautaire.jpg

In 1990 leverde Michel Aoun hevig strijd met christelijke milities. Echter, na de bezetting van Koeweit door Irak in augustus 1990 wou de VS de deelname van Syrië aan het anti-Iraakse bondgenootschap bekomen. In ruil mocht Syrië heel Libanon veroveren. Bijgevolg bezetten Syrische troepen in oktober 1990 Aouns Oost-Beiroetse enclave en dwongen zijn krijgsmacht tot overgave, waardoor de burgeroorlog na 15 jaar eindigde. Aoun zelf vond onderdak in de Franse ambassade en kreeg in augustus 1991 politiek asiel in Frankrijk.

In mei 1991 sloten Syrië en Libanon het Libanees-Syrische Samenwerkingsverdrag, dat voorzag in een overlegmechanisme tussen de presidenten van beide landen en culturele, economische en wetenschappelijke samenwerking. Daarnaast werd tevens de nauwe band tussen beide landen bevestigd en de Syrische militaire aanwezigheid in Libanon geregeld. De Libanese staat kon zich nu weer versterken en met uitzondering van de door Israël bezette Zuid-Libanese veiligheidszone opnieuw gezag uitoefenen over het hele land. Behalve Hezbollah, dat nog jarenlang een guerrillaoorlog tegen Israël bleef voeren, werden alle milities ontbonden en de laatste Palestijnse verzetshaarden gebroken. In 1998 werd president Hrawi opgevolgd door de eveneens pro-Syrische maroniet Emile Lahoud.

Heden erkent Libanon 17 verschillende religies: 11 christelijke kerken (maronieten, oosters-orthodoxen, oriëntaals-orthodoxen, melkitische katholieken, Armeens-orthodoxen, Armeens-katholieken, Assyrisch-orthodoxen, nestorianen, chaldeeuws-katholieken, kopten en rooms-katholieken), 4 islamitische denominaties (alawieten, ismaëlieten, sjiieten en soennieten), de druzen en de protestanten. De verhouding christenen-druzen-moslims wordt heden ingeschat als respectievelijk 39%, 4% en 57%. Vanwege de gerichtheid der maronieten op het Westen emigreerden velen van hen gedurende de laatste halve eeuw, waardoor het totale aantal christenen gestaag daalde. De christelijke gemeenschappen wonen voornamelijk in het centrale kustgebied rond Beiroet.

Hezbollah wordt sinds 1992 geleid door Hassan Nasrallah en transformeerde in de jaren 1990 van een guerrillaorganisatie naar een goed georganiseerde sociale beweging met een politieke partij en een militaire vleugel. Dankzij aanpassingen van zijn doelstellingen en vele sociale werken won Hezbollah sterk aan populariteit onder de Libanese bevolking. De organisatie bezorgde de achtergestelde sjiitische bevolking goedkope huisvesting, gezondheidszorg, hospitalen, leningen, onderwijs en werkloosheidsuitkeringen. Daarnaast richtte Hezbollah nog de televisiezender Al-Manar op en heeft ook in een deel van Libanon de facto de macht in handen. Sinds 2000 neemt Hezbollah tevens deel aan de Libanese parlementsverkiezingen.

Israël ontruimde Zuid-Libanon in mei 2000. Sindsdien controleert Hezbollah het gebied en voert van daaruit militaire acties tegen Israël. Deze bevrijdingsorganisatie verwierf door deze hardnekkige strijd tegen Israël veel aanzien in Libanon en onder de Palestijnen.

In februari 2005 werd ex-premier Rafik Hariri bij een nooit opgehelderde bomaanslag gedood, die door de internationale media zonder enige vorm van bewijsmateriaal of aanwijzingen aan Syrië werd toegeschreven. Tegelijk ontstonden massademonstraties die de terugtrekking der Syrische troepen eisten. Deze pro-Westerse Cederrevolutie werd door pro-Syrische politieke krachten beantwoord met grote pro-Syrische betogingen. De internationale druk liep echter zodanig hoog op dat Syrië zich in april 2005 effectief genoodzaakt zag zijn troepen terug te trekken, terwijl ook de pro-Syrische regering aftrad. President Émile Lahoud benoemde Najib Mikati op 15 april tot premier om verkiezingen voor te bereiden.

Een nationaal-Libanees verbond rond de Aoun Alliantie en het Weerstands- en Ontwikkelingsblok

Na de Syrische overwinning op Michel Aoun in 1990 werden ca. 4.000 ‘Aounisten’ opgepakt door de Libanese en Syrische veiligheidsdiensten. Pas in het begin der 21ste eeuw nam de vervolging af en ontstond de Aounistische Vrije Patriottische Beweging. Sinds 2005 organiseerde deze politieke partij talrijke massademonstraties. Onder druk van het publiek begonnen Libanese politici ook op te roepen tot de terugkeer van Aoun, doch Syrië dwarsboomde dit steeds. Door de Syrische terugtrekking kon de dan 70-jarige Michel Aoun in mei 2005 dan toch terugkeren om te participeren aan de verkiezingen van juni 2005. Het wekte grote verbazing dat zijn Vrije Patriottische Beweging één verkiezingslijst vormde met voormalige pro-Syrische christelijke tegenstanders als Michel Murr (Murr Blok) en Suleiman Franjieh jr. (Skaff Blok). Deze Aoun Alliantie won 21 van de 128 parlementszetels en werd hiermee veruit de grootste christelijke formatie.

De traditionele maronitische politieke elite veracht Michel Aoun omdat hij met zijn Libanees nationalisme hun cliëntelistische patronagenetwerken ondermijnde. Ook de Syrische president wijlen Hafez Assad haatte Aoun omdat deze met succes de sektarische breuklijnen in de Libanese maatschappij oversteeg, wat Syrië dwarsboomde in het tegen mekaar uitspelen van de diverse sektarische groepen. Voor de gewone Libanezen blijft Aoun echter het bekendste symbool van het seculiere Libanese nationalisme: een revolutionair die bijna messianistische bewondering opwekt. Aouns hardnekkige verzet tegen de Syrische overmacht in 1990 raakte een gevoelige snaar bij miljoenen Libanezen, ongeacht religie of afkomst. Ondanks zijn ballingschap in Frankrijk bleef Aoun Libanons voornaamste oppositieleider. Hoewel hij nog steeds meer gesteund wordt door christenen, bleef hij ook populair bij de Libanese islamitische denominaties. Zo plaatsten in 1996 bijvoorbeeld de sjiieten hem als derde in een reeks van meeste geliefde Libanese leiders. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat zijn Aoun Alliantie de traditionele christelijke partijen electoraal verpulverde.

Ook Hezbollah, Amal, 3 kleinere partijen (Baath-partij, Falange Pakradouni en Syrische Socialistische Nationale Partij) en enkele onafhankelijken organiseerden zich in het Weerstands- en Ontwikkelingsblok. Hezbollah zelf wordt sterk gesteund door Syrië en Iran. Hoewel meerdere Europese landen Hezbollah niet als terroristisch beschouwen, brandmerken de VS, Canada en Israël deze beweging wel als een terroristische organisatie vanwege Hezbollahs standpunt over de bestrijding van de staat Israël, die door Hezbollah niet erkend wordt. Bij de verkiezingen van juni 2005 haalde het Weerstands- en Ontwikkelingsblok 35 zetels in het Libanese parlement.

In februari 2006 sloten de Aoun Alliantie en het Weerstands- en Ontwikkelingsblok een samenwerkingsverband. Deze 8 maart-alliantie – vernoemd naar de datum waarop pro-Syrische massabetogingen ontstonden na de moord op Hariri – vertegenwoordigde gezamenlijk 56 van de 128 parlementszetels en deed een breed nationaal-Libanees politiek verbond ontstaan rond een christelijk-sjiitische as.

De pro-Westerse Lijst Martelaar Rafik Hariri

Rond Rafik Hariri’s zoon Saad verzamelden zich de anti-Syrische en pro-Westerse krachten, bestaande uit de Beweging van de Toekomst, de Progressieve Socialistische Partij, 4 kleinere partijen (Beweging van Linkse Democraten, Democratische Vernieuwing, Libanese Strijdkrachten en Tripoli Blok), het kartel Qornet Shehwan en enkele onafhankelijken. Saad Hariri is een welstellende zakenman die studeerde in de VS. Zijn Lijst Martelaar Rafik Hariri kwam met 72 zetels als overwinnaar uit de verkiezingen van juni 2005 en mocht dan ook de premier leveren.

Naar Libanese gewoonte vormde premier Fouad Siniora een regering met alle politieke en religieuze strekkingen, bestaande uit enerzijds 12 christenen en anderzijds 12 druzen en islamieten. Dit was tevens de eerste keer dat Hezbollah aan een regering deelnam.

Het pro-Westerse verbond van Saad Hariri veranderde zijn naam in 14 maart-alliantie – een naam afkomstig van de anti-Syrische massademonstraties na de moord op Rafik Hariri – en werd gevormd door soennieten, druzen en enkele christelijke splintergroepen. De 14 maart-alliantie wordt gesteund door de VS, Egypte en Saoedi-Arabië.

2006: Oorlog tussen Israël en Hezbollah

In juli 2006 sneuvelden bij een aanval van Hezbollah op een Israëlische grenspost acht Israëlische soldaten en werden er 2 gevangen genomen. Israël reageerde met een zeeblokkade, zware luchtbombardementen en artilleriebeschietingen, doch door de hardnekkige weerstand van Hezbollah slaagde het Israëlische leger er niet in om Libanon opnieuw binnen te vallen. Na ruim een maand strijd moest Israël zich onverrichterzake terugtrekken, wat een overwinning voor Hezbollah betekende: voor de eerste keer in de geschiedenis had een Arabische legermacht een Israëlische aanval weerstaan.

Direct na het staakt-het-vuren startte Hezbollah met hulpverlening aan de bevolking en met de wederopbouw van de verwoeste gebieden. Daarmee bewees de beweging opnieuw de belangen van de Libanese bevolking centraal te stellen, waarmee ze nog aan populariteit won. In 2008 ruilde Hezbollah de lichamen van de 2 gevangen genomen Israëlische soldaten – waarvan 1 eigenlijk al dood was bij zijn ‘gevangenname’ en de ander dodelijk gewond was – voor 5 door Israël gevangen gehouden Libanezen. Deze gevangenenruil werd in Libanon als een nationale feestdag gevierd: scholen, banken en winkels waren gesloten en de 5 Libanese gevangenen werden door Hezbollah als helden onthaald.

De oorlog versterkte de invloed van Hezbollah in de Libanese politieke arena, doch de regering-Siniora weigerde haar waardering uit te spreken, wat er toe leidde dat in november 2006 alle ministers van de 8 maart-alliantie opstapten.

Aanslepende regeringscrisis sinds 2007

Aan het begin van 2007 ontstond een blijvende politieke crisis toen de nu pro-Westerse regering vroeg om de moord op Rafik Hariri te laten onderzoeken door een VN-tribunaal. De nu oppositionele 8 maart-alliantie poogde dit tevergeefs tegen te houden, doch behield een de facto veto inzake regeringsbeslissingen. Deze crisis werd het grootste politieke probleem sinds het einde van de burgeroorlog in 1990.

De spanning liep op toen op het einde van 2007 Michel Suleiman niet tot nieuwe president kon benoemd worden door twist over het aanduiden van een nieuwe premier en de vorming van een nieuwe regering. De 14 maart-alliantie weigerde de sjiieten een belangrijke rol te gunnen en de 8 maart-alliantie verzette zich tegen de pro-Westerse premier Siniora. Een ander twistpunt was dat Hezbollah als enige militie nog steeds niet ontwapende sinds het einde van de burgeroorlog.

Na een aantal tegen Hezbollah gerichte regeringsmaatregelen braken op 7 mei 2008 in de hoofdstad Beiroet gevechten uit tussen Hezbollah en regeringstroepen. Op 10 mei had de beweging half Beiroet veroverd en zag de regering zich genoodzaakt haar beslissingen te herroepen, hoewel er nog enkele dagen verder gevochten werd. Op een verzoeningsconferentie in Qatar werd beslist om een regering van nationale eenheid te vormen, waarna eind mei Suleiman kon aangesteld worden tot nieuwe president. Suleiman benoemde opnieuw Siniora tot premier. De nieuwe regering telde 30 leden: 16 pro-Westerse ministers, 11 nationaal-Libanese ministers en 3 door president Suleiman benoemde ministers.

De parlementsverkiezingen van 2009

 

Saad Hariri’s pro-Westerse 14 maart-alliantie verloor bij de parlementsverkiezingen van juni 2009 4 zetels, maar behield een meerderheid van 68 zetels in het 128 zetels tellende Libanese parlement. De nationaal-Libanese 8 maart-alliantie haalde 57 zetels of 1 zetel meer dan de Aoun Alliantie en het Weerstands- en Ontwikkelingsblok in 2005. Daarnaast werden nog 3 onafhankelijken verkozen. De politieke verhoudingen wijzigden door deze verkiezingen dus nauwelijks. In de praktijk zijn deze verkiezingsresultaten bovendien minder belangrijk, aangezien de 128 parlementszetels via een complex kiessysteem elk voor de helft verdeeld worden tussen enerzijds christenen en anderzijds druzen en islamieten.

Binnen de 8 maart-alliantie zorgde de christelijke Aoun Alliantie echter wel voor sterke verschuivingen. Deze veroverde immers 27 zetels (6 meer dan in 2005), wat goed is voor 21% der stemmen. Aoun kwam dus versterkt uit deze verkiezingen en kon zich voortaan opwerpen als de spreekbuis der Libanese christenen.

Als leider van de grootste alliantie werd nu Saad Hariri benoemd tot premier van Libanon. Hij slaagde er in om na een zeer moeilijke regeringsvorming tegen november 2009 een nieuwe regering van nationale eenheid te vormen. Deze regering omvatte 15 ministers van Hariri’s 14 maart-alliantie, 10 van de 8 maart-alliantie en 5 die door president Suleiman benoemd werden.

Nieuwe regeringscrisis in 2011

 

De nieuwe regering slaagde er niet echt in om uit de politieke instabiliteit te raken, omdat sinds 2009 de Westerse media en de pro-Westerse 14 maart-alliantie pogen om via het Libanon-tribunaal van de VN de aanslag op Rafik Hariri nu aan Hezbollah toe te schrijven. De 14 maart-alliantie stelt tevens dat het Libanon wil beschermen tegen Syrië, hoewel er al jaren geen enkele bedreiging van Syrië uitgaat. De werkelijke doelen waren evenwel om Hezbollah te breken als politieke tenor, te ontwapenen en de focus op Israël als vijand te beëindigen. De nationaal-Libanese 8 maart-alliantie wees er echter op dat alleen machtsdeling werkelijke vrede kan garanderen en dat Libanon zich dient te beschermen tegen Israël.

Doordat op 12 januari 2011 alle 10 ministers der 8 maart-alliantie en 1 door de president benoemde minister opstapten, viel de regering en ontstond een patstelling in de Libanese politiek. Het nationaal-Libanese blok rond Michel Aoun en Hezbollah wou niet meer samenwerken met de soennitische premier Saad Hariri, omdat hij de problemen in de Libanese politiek zou creëren in plaats van ze op te lossen. Hun belangrijkste beschuldiging tegen de ex-premier was dat hij en de VS probeerden om de moord op Rafik Hariri in de schoenen van Hezbollah te schuiven. De 14 maart-alliantie bleef achter Saad Hariri staan als premier, doch hij kon geen regeringscoalitie meer vormen zonder de 8 maart-alliantie.

Op 25 januari 2011 benoemde president Michel Suleiman de door de 8 maart-alliantie voorgestelde miljardair Najib Mikati als nieuwe premier. De soenniet Mikati was in april-juli 2005 al eens premier (cfr. supra) en kreeg een parlementaire meerderheid achter zich doordat de 11 druzische parlementsleden zich aansloten bij de 8 maart-alliantie.

Het nationaal-Libanese blok bestaat hierdoor voortaan uit een verenigd front van christenen, druzen en sjiieten en lijkt het toekomstige regeringsbeleid te zullen gaan domineren. De rollen zijn nu immers omgedraaid: de 57 zetels der oppositionele 8 maart-alliantie groeiden aan tot een meerderheid van 68 zetels en de voordien dominerende 14 maart-alliantie verwerd tot oppositie door de afkalving van 68 naar 57 zetels! Hariri’s pro-Westerse blok is door het vertrek der druzen verzwakt en voornamelijk soennitisch geworden (aangezien slechts nog enkele kleine christelijke splintergroepjes dit steunen).

Ook voor de VS is deze recente ontwikkeling zeer slecht geopolitiek nieuws: naast de traditionele vijanden Iran en Syrië en een Turkije dat zich de laatste jaren onafhankelijk van Washington opstelt, verliezen de Amerikanen nu ook nog Libanon. De VS liet al duidelijk horen ‘not amused’ te zijn en alles in het werk te zullen stellen om het Libanon-tribunaal verder te beïnvloeden.

Conclusie

Het is bijzonder krom om de complexe Libanese casus te simplificeren als een tegenstelling tussen christenen en moslims, zoals veel westerse opinieleiders al decennia doen. In werkelijkheid betreft het een tegenstelling tussen enerzijds pro-Westerse en anderzijds nationaal-Libanese en pro-Syrische krachten. In beide (!) kampen bevinden zich christenen én islamieten.

De Libanese maronieten raakten in de koloniale periode grotendeels op Frankrijk georiënteerd en richtten zich na de Tweede Wereldoorlog op de VS. Daar zij decennialang weigerden om het nationale belang van hun land voorop te stellen en eerder de belangen van vreemde mogendheden dienden, ontstond er verzet uit voornamelijk druzische en sjiitische hoek. Doch ook de orthodox-christelijke denominaties en zelfs een deel der maronieten beseften dat de gerichtheid van Libanon op het liberale Westen fout was en er voor het nationale belang diende gekozen te worden. Generaal en interim-premier Michel Aoun was de eerste maroniet die dit in de praktijk bracht door op het einde van de 15-jarige burgeroorlog voluit de Libanese kaart te trekken. Hij faalde echter op militair vlak, doch werd door zijn optreden onsterfelijk bij de Libanezen. De Falange, de partij der pro-Westerse maronieten, ging daarentegen compleet ten onder aan haar blijvende oriëntering op vreemde mogendheden: van de ooit dominante Falange schieten vandaag slechts tweehe onbetekenende splintergroepjes over.

Na de 15-jarige burgeroorlog en een even lange overgangsperiode onder Syrische dominantie slaagde de uit ballingschap teruggekeerde Michel Aoun er in 2005 in om de meerderheid der christenen in zijn Aoun Alliantie te verzamelen, een resultaat dat hij bij de parlementsverkiezingen van 2009 nog sterk verbeterde. Hierdoor wendde de meerderheid der christenen zich af van het Westen, dat alleen nog de soennieten en een handvol christelijke splintergroeperingen overhoudt als bondgenoten.

Door het aangaan van een verbond met de sjiitische politieke krachten slaagde Aouns christelijke alliantie er in om het nationale belang centraal te stellen in de Libanese politiek. Doordat ook de druzen hier in januari 2011 bij aansloten, spelen de christenen nu opnieuw een belangrijke rol. Door de breuk van de Libanese christenen met het Westen is er na decennia ellende eindelijk een kans dat er een reële vrede komt in Libanon en de sektarische spanningen verdwijnen, zodat de achteruitgang van het aantal christenen kan ophouden. Hadden de maronieten reeds na de Libanese onafhankelijkheid in 1943 voor deze koers gekozen, zou Libanon én de Libanese christenen meer dan een halve eeuw narigheid bespaard zijn gebleven.

We mogen Michel Aoun dan ook als een rolmodel voor de christenen in het Nabije Oosten beschouwen: de Arabische christenen dienen zich niet te richten op het liberale Westen, maar wel op hun eigen land! Anders komen er onvermijdelijk problemen van, zoals de geschiedenis der Libanese maronieten aantoont.

Noten

[1] De Hedjaz is een landstreek in Noordwest-Arabië, waartoe de heilige islamitische steden Mekka en Medina behoren.
[2] Ca. 10% der Syrische bevolking is christelijk.

Literatuur

CORM (Georges), Le Liban contemporain. Histoire et société, Editions La Découverte, Parijs, 2003, pp. 318.
DAALDER (Ivo), GNESOTTO (Nicole) en GORDON (Philip), Crescent of Crisis: U.S.-European Strategy for the Greater Middle East, European Union Institute for Security Studies, Parijs, 2006, pp. VI + 263.
EHTESHAMI (ANOUSHIRAVAN), Globalization and Geopolitics in the Middle East: old games, new rules, Routledge, New York, 2007, pp. XII + 258.
FEKI (Masri) en DE FICQUELMONT (Arnaud), Géopolitique du Liban: Constats et enjeux, Paroles de Sagesse, Garches, 2008, pp. 160.
KAMRAVA (Mehran), The Modern Middle East: A Political History since the First World War, University of California Press, Berkeley, 2005, pp. 510.
NOE (Nicholas), BLANFORD (Nicholas) en KHOURI (Ellen), Voice of Hezbollah: the statements of Sayyed Hassan Nasrallah, Verso, Londen, 2007, pp. 420.
RICHARDS (Alan) en WATERBURY (John), A political economy of the Middle East, Westview Press, Boulder (Colorado), 2008, pp. XVIII + 474.
ROGAN (Eugene), De Arabieren, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, pp. 624.SALT (Jeremy), The Unmaking of the Middle East: A History of Western Disorder in Arab Lands, University of California Press, Berkeley, 2008, pp. 468.
SCHULZE (Kirsten), The Arab-Israeli Conflict, Longman Publishing Group, New York, 2008, pp. 212.
STEWART (Dona), The Middle East Today: Political, Geographical and Cultural Perspectives, Routledge, New York, 2008, pp. XI + 213.
WATENPAUGH (Keith David), Being Modern in the Middle East: Revolution, Nationalism, Colonialism and the Arab Middle Class, Princeton University Press, Princeton, 2006, pp. XI + 325.

 

De scheiding

Belgique%20difficile%20partage%20site.jpg

De scheiding

In een bijdrage die oorspronkelijk verscheen in The New Yorker en die hij
voor De Morgen heeft bewerkt, duidt de vermaarde Nederlands-Britse
opiniemaker Ian Buruma de verdeeldheid onder de Belgen als een typisch
Europees verhaal. Buruma was daarvoor eind vorig jaar een week op bezoek in ons land. Hij doorkruiste Brussel van de Europese wijk tot Kuregem, spoorde naar Charleroi en bezocht Vilvoorde, en sprak met tientallen politici,
professoren, schrijvers, journalisten en burgers. Dit is Brussel door de
ogen van Buruma: hoofdstad van een land en een Unie, tussen eenwording en versplintering.

door Ian Buruma


Bart De Wever is een uniek figuur onder de rechtse Europese populisten. Hij
staat niet vijandig tegenover de Europese Unie, en is net zo min
geïnteresseerd in de zogenaamde dreiging van de islam voor de Westerse
beschaving. Hij is integendeel vooral bezig met de toekomstige dood van
België. "Ik denk dat België traag zal uitdoven", vertelde hij me in oktober.
"Traagjes, zoals een kaars, en amper iemand zal het merken."

We zagen elkaar op het hoofdkwartier van de Nieuw-Vlaamse Alliantie in
Brussel. Zoals de EU vertoeft Brussel in een permanente identiteitscrisis:
het is tegelijk de hoofdstad van België, en de hoofdstad van Vlaanderen, ook
al heeft minder dan een tiende van de inwoners het Nederlands als
moedertaal. De Wevers hoofdkwartier in Brussel lijkt met zijn kale muren en
simpele meubilair op een geïmproviseerd campagnekantoor in een district waar
de N-VA waarschijnlijk nooit zal winnen, een beetje misplaatst in de
majestueuze Koningsstraat.

De Wever staat bekend om zijn voorliefde voor frieten, en is zwaar
aangekomen sinds hij in 2004 als parlementslid zijn intrede deed in de
politiek. In combinatie met zijn roze wangen, zijn slordige, donkere kuif en
zijn openstaande hemd, geeft hij de indruk van een enthousiaste, wat mollige
schooljongen, de beste in de klas. De Wever betreurde de dood van België
niet. De opkomst van zijn partij toont aan dat de altijd al brokkelige
identiteit van België op het punt staat om te slaan in een zuivere breuk.
Meestal komen de winnende partijen van Vlaanderen en Wallonië na uitgebreid
vergaderen en dineren, wel tot een akkoord.

Niet deze keer. Nogal wat Belgen luiden de alarmbel. België, in de woorden
van Eric Van Rompuy, een Vlaams Parlementslid, "ligt in coma". Brussel, zo
vertelde een Vlaamse schrijver me, "is een kruitvat dat op het punt staat te
ontploffen". Een Amerikaan die al lang in Brussel woont, vertelde me zelfs
dat hij de mogelijkheid van geweld niet uitsluit.

Het probleem van België is dat de burgers nog zo weinig gemeen hebben met
elkaar. Ongeveer 60 procent van zijn 10,8 miljoen inwoners spreekt
Nederlands en woont vooral in Vlaanderen, terwijl 40 procent Frans spreekt
en vooral in Wallonië woont. En dan is er nog de kleine Duitssprekende
gemeenschap in het oosten. De Vlamingen en Walen hebben hun eigen politieke
partijen, kranten, tv-zenders, schrijvers en popsterren. Maar de kwesties
die hen verdelen, zijn niet louter cultureel of linguïstisch. Wallonië wordt
gecontroleerd door de Franstalige socialistische partij, die het oude
industriegebied beheert als een baronie en elk idee van scheiding verwerpt,
gedeeltelijk omdat ze voor haar overleven aangewezen is op grote transfers
van federale fondsen. Zoals de rechtse kiezers in Noord-Italië, die geen
belastinggeld veil hebben voor het armere zuiden, houden de Vlaamse kiezers
van De Wever hun geld liever voor zichzelf. De meesten willen weliswaar
(nog) geen scheiding van Wallonië, maar ze willen wel uit elkaar gaan, met
Brussel als kind waarvoor gevochten wordt.

De Vlaamse schrijver Pascal Verbeken vergeleek de twee grote gewesten van
België met een Siamese tweeling met maar één hart: scheidt ze van elkaar en
eentje gaat gegarandeerd dood. Wordt Brussel een onderdeel van Vlaanderen?
Van Wallonië? Van de Europese Unie? Of een stadsstaat misschien? De Wever
knikte ernstig toen ik de kwestie opwierp. "Ja, zonder Brussel was het al
gebeurd", zei hij. "Je moet weten: Brussel is het kind van België. Het is
België, noch Waals, noch Vlaams, maar Belgisch. Brussel vecht om België in
stand te houden. Maar in Wallonië zijn de mensen even negatief over Brussel
als in Vlaanderen." De Vlamingen voelen zich er niet thuis, legde hij uit,
omdat Brussel, "gedeculturaliseerd" is, een van oorsprong Vlaamse stad, die
in de negentiende eeuw verfranste omdat Frans nu eenmaal de taal was van de
hoge cultuur en de maatschappelijk mobiliteit. En de Walen haten Brussel
omdat het altijd de stad was van de rijke bourgeoisie, die geld verdiende
met de mijnen en de zware industrie in het zuiden, het zwarte land, le pays
noir.

Je kunt Brussel weliswaar omschrijven als het kind van België, in zekere zin
is het er ook de ouder van. De onafhankelijke staat België was een creatie
van de Brusselse elite, die in 1830 besliste dat ze niet meer geregeerd
wilde worden door de Nederlandse koning. Franstalige Vlamingen en Walen
scheurden zich met de steun van de katholieke kerk af van het voornamelijk
protestantse Nederland en voerden hun eigen koning in, die, zoals de meeste
Europese koningen, uit Duitsland kwam. Het Vlaams Gewest was in die tijd
vooral arm en landelijk. Alle welvaart kwam van het industriële zuiden. Tot
halverwege de twintigste eeuw werden de meeste treinen in Europa vervaardigd
met staal uit het zwarte land. Toen de mijnen en staalfabrieken de deuren
begonnen te sluiten in de jaren zestig bleven voormalige explosief groeiende
steden zoals Charleroi en La Louvière verwaarloosd achter en ging Brussel
gewoon verder de Europese toer op.

Nu Vlaanderen het rijke gewest is geworden en hoogopgeleide Nederlandstalige
Vlamingen zoals De Wever zich eerder richten naar de Angelsaksische wereld
dan naar Frankrijk, blijft er in Brussel geen elite meer over om de natie
samen te houden. De Vlaamse en Waalse politieke leiders kennen elkaar nog
amper. Toen De Wever Elio Di Rupo wilde feliciteren met zijn
verkiezingsoverwinning in Wallonië, vond hij zelfs zijn gsm-nummer niet. En
dat zijn de mannen die samen een regering moeten vormen.

Dat dit plaatsgrijpt in het centrum van Europa heeft en dat is het minste
wat je kunt zeggen symbolisch belang. Zoals De Wever het stelde: "De paradox
van vandaag is dat terwijl Europa naar elkaar toe groeit de natiestaat uit
elkaar valt." Dat is een overdrijving, maar de notie van nationale
soevereiniteit en vertrouwen in de oude politieke elite is overal verzwakt
door de economische globalisering en door de overdracht van macht van
nationale naar Europese instellingen, waarnaar vaak en zelden positief
verwezen wordt als 'Brussel'. Overal in Europa eisen alsmaar meer mensen met
hun versie van de Tea Partymantra hun land weer op van 'Brussel', van de
"linkse elites", of van immigranten.

De verdeeldheid onder de Belgen is in dat opzicht een typisch Europees
verhaal. En De Wever is een typisch Europees populist, in die zin dat hij
zich afkeert van de oude Belgische elite en meer macht opeist voor een jonge
staat, een Vlaamse staat. Populisten in de VS zetten zich graag af tegen
elke vorm van staatsbemoeienis. Op de vraag of hij zich kon vinden in het
angelsaksische neoliberalisme, antwoordde hij dat hij zich thuis voelde in
het continentale Europa.

Collaboratie

De verdeeldheid in Europa was natuurlijk nooit de bedoeling geweest. Toen de
eerste stappen richting Europese eenmaking werden gezet in de jaren vijftig
en zestig, met name met het Verdrag van Brussel van 1965, stond België als
democratische, meertalige en multiculturele staat model voor het
pan-Europese ideaal. Ooit, dachten Euro- idealisten, zouden alle Europeanen
even goed overeenkomen als de Walen en Vlamingen.

België leek voorbestemd als het ideale centrum voor het nieuwe Europa, niet
het minst vanwege zijn geschiedenis: het zou de geboorteplaats zijn van
Karel de Grote (742-814) en van Karel V, keizer van het Heilig-Roomse Rijk
(1500-1558). Het nieuwe dynamisme van België werd gesymboliseerd door de
Wereldtentoonstelling in Brussel in 1958, met dat enorme zilveren eerbetoon
aan de moderniteit genaamd het Atomium. Hier lag de toekomst van het
verenigde Europa, een continent van natiestaten, maar vooral ook van
sterkere gewesten. Die wens werd in bepaalde opzichten werkelijkheid. De
terugval van de nationale soevereiniteit en de groeiende regionale
solidariteit bij onder meer de Basken, de Vlamingen, de Schotten, de
Catalanen ging helaas niet gepaard met een groei van compenserende liefde
voor de Europese Unie. België ontwikkelde zich geleidelijk tot een model
voor wat fout kan lopen als het centrum begint weg te smelten. En de andere
regio's in Europa kijken angstvallig toe hoe dit verhaal zal aflopen.

Dat wil niet zeggen dat de spanningen tussen Frans- en Nederlandstaligen een
recent fenomeen zijn. Aan de universiteit van Gent sprak ik met Bart De
Wevers oudere broer Bruno, die er Belgische geschiedenis doceert. Hij legde
uit dat de taalkloof ook altijd een sociale kloof was. Overigens is Gent de
universiteit waar voor het eerst uitsluitend in het Nederlands gedoceerd
werd. Dat recht werd pas bezegeld in 1930, honderd jaar na de Belgische
onafhankelijkheid, en de woorden van de toenmalige rector, August Vermeylen,
prijken op de muur van het kantoor van Bruno De Wever: "Wij willen Vlamingen
zijn om Europeeërs te worden." Professor De Wever, een slankere versie van
zijn beroemde broer, vertelde me over de Vlaamse beweging, die allereerst
was opgekomen voor gelijke rechten en die eind negentiende eeuw vooral
geleid werd door professoren en literatoren. Tijdens de bezetting van België
in de Tweede Wereldoorlog bekende het Vlaams-nationalisme zich noodlottig
tot de collaboratie. Germaans broederschap, dachten vele zeker niet alle
Vlaamse activisten, was de beste manier om hun zaak vooruit te helpen. De
Wevers grootvader, een schoolmeester, werd lid van het Vlaams Nationaal
Vebond in 1943. "Geen al te beste timing", mompelde Bruno De Wever. Na de
oorlog werd hun vader, een spoorwegarbeider, lid van de Vlaamse Militanten
Orde. "Toen de Tweede Wereldoorlog voorbij was, was de Vlaamse beweging
zwaar aangetast door de collaboratie, een trauma dat nog is gegroeid door
het islamofobische Vlaams Belang", legde Bruno De Wever uit.

Waalse politici maken graag gebruik van het collaboratieverleden om elk
Vlaams activisme verdacht te maken. Onlangs vertoonde een Franstalige
tv-zender een documentaire waarin ook het collaboratieverleden van De Wevers
grootvader aan bod kwam. (Bart De Wever wees er als reactie in een krant op
dat de notoirste nazicollaborateur Léon Degrelle was, een Waal.) "Er bestaat
geen twijfel over dat er continuïteit is geweest op het vlak van mensen en
ideeën met dat zwarte verleden", zegt Bruno De Wever. "Maar in Vlaanderen
waait er ook een frisse wind. Wij hebben op eerlijke wijze afgerekend met
het verleden. Meer dan Wallonië, waar de geschiedenis van Legrelle en het
Waalse Legioen nog altijd afgedaan wordt marginaal fenomeen dat met de
meerderheid niets te maken had." Omdat Bart De Wever en zijn partij de
xenofobe retoriek vermijden die typisch is voor rechtse populisten, hebben
ze het Vlaams-nationalisme opnieuw respectabel gemaakt, en de electorale
winst in Vlaanderen is ten dele ten koste gegaan van het Vlaams Belang.
Anderen, aan Waalse zijde maar ook bij links in Vlaanderen, blijven De Wever
zien als de respectabele voorman van het extreme Vlaams-nationalisme. Maar
De Wever beweert dat zijn agenda de culturele en linguïstische conflicten
overstijgt. "Wij hebben culturele emancipatie verwezenlijkt", zegde hij me.
"Dat maakt niet langer deel uit van ons discours. We zijn geïnteresseerd in
democratie en efficiëntie."

Een klein beetje meer efficiëntie zou best wel mogen in België. "België is
een labyrint van instellingen", verklaarde Bart De Wever. "Als je het
gemiddelde lid van het federale parlement vraagt hoe het systeem
functioneert, en wie de bevoegdheid heeft om wat te doen, dan zou hij in
paniek wegrennen." Maar 'efficiëntie' is ook een codewoord in de
Franstalig-Nederlandstalige cultuuroorlog, omdat Vlaams-nationalisten en ook
nogal wat Walen het door de socialisten geleide Wallonië beschouwen als een
model van inefficiëntie. Ik lunchte in de Europese wijk met Christian
Laporte, een eminente journalist bij de Franstalige krant La Dernière Heure.
Hij koos voor steak tartaar, wat Belgen filet américain noemen. Franstalig
België, zei hij, "is een oase van socialisme in Europa". Vroeger waren het
paternalistische industriëlen die de regio erbovenop hielden, de partij doet
nu hetzelfde zij het met overheidsgeld, waarvan de stromen niet altijd
doorzichtig zijn. Vandaar Bart De Wevers discours over 'transparantie'. "Het
verbaast dan ook niet dat de grote machine van de Parti Socialiste niet
verantwoordelijk gesteld wil worden", zei Laporte. "Ze is bang dat haar
aanwending van federaal geld in vraag gesteld zal worden."

De hoge kost van die administratieve transparantie werd duidelijk in het
beruchte geval van Marc Dutroux. Een gebrek aan samenwerking en coördinatie
tussen diverse lokale autoriteiten vertraagde zijn arrestatie. In oktober
protesteerden 300.000 mensen in de straten van Brussel om hun
verontwaardiging uit te schreeuwen een van de weinige gevallen waarbij
Vlamingen en Walen elkaar vonden voor een gemeenschappelijke zaak. De
thuisstad van Dutroux, waar hij zijn ergste misdaden beging, was Charleroi,
een van de plekken waar de industriële revolutie begon op het continent. Ik
kuierde door de afbrokkelende industriële buitenwijken en groezelige
straatjes vol zwartgeblakerde huisjes in het gezelschap van Pascal Verbeken,
auteur van een uitstekend reisboek over de regio getiteld Arm Wallonië.
Verbeken, die in tegenstelling tot de meeste Vlamingen oprecht
geïnteresseerd is in en sympathie heeft voor het Franstalige landsgedeelte,
wees op de vele Vlaamse namen in het oude kerkhof buiten Charleroi.

"De mensen zijn vergeten dat in de goede jaren tussen 1840 en 1950 meer dan
een half miljoen Vlamingen naar hier verhuisden op zoek naar werk", zei hij.
"Maar dat past niet bij het imago dat Vlamingen nu van zichzelf hebben." Het
grootste café in het stadscentrum heet La Maison de Huit Heures, naar de
oude socialistische eis van een werkdag van maximaal acht uur. In de
somberste, meest onderkomen uithoek van Charleroi, weggepropt naast de
spoorweg, staat het huis dat vroeger eigendom was van Marc Dutroux. Op de
gevel prijkt een groot beeld van een kind met een vlieger, dat beklad is met
graffiti.

Pascal Verbeken is somber gestemd over de koers van zijn land. "Weet je,
iedereen praat tegenwoordig over het einde van België", zei hij. "En ze
richten zich vooral op het Vlaams-nationalisme. Maar België verdwijnt op
zoveel verschillende manieren, elke dag een beetje meer. Guy Verhofstadt kan
wel ronken over de model-Europeaan, die onder het genot van een glas
bourgogne naar Sibelius luistert en Cavafy leest. Maar wat heeft dat te
maken met de verloedering van oude industriële wijken, die worden overspoeld
door immigranten uit Turkije, Bulgarije, Roemenië, die totaal geen
herinneringen delen aan ons Belgische verleden? Het Vlaams-nationalisme is
een reactie op een samenleving die te snel verandert. Niemand kan het meer
volgen."

Klein Marrakech

Als Brussel België is, zoals Bart De Wever stelt, dan is het ook het
toonbeeld van het verdwijnende België dat Verbeken betreurt. Een derde van
de bevolking werd elders geboren, en hun aantal groeit, vooral nu vele in
België geboren inwoners naar de betere buitenwijken verhuizen. Er zijn
wijken dicht bij het stadscentrum, niet ver van de prachtige Grote Markt met
haar schitterende 17de-eeuwse stadhuis, waar bijna uitsluitend nog
immigranten uit Noord-Afrika, Turkije, Congo, of Rwanda wonen. Molenbeek,
een traditionele arbeidersgemeente die vroeger 'klein Manchester' genoemd
werd, heet tegenwoordig 'klein Marrakech' in de volksmond. Bart De Wever
praat liever niet over zulke plekken. Maar de problemen van 'klein
Marrakech' hebben een invloed op de spanningen tussen Frans- en
Nederlandstaligen die België verscheuren.

De Brusselse immigrantenwijk Kuregem is berucht om haar hoge graad
criminaliteit en werkloosheid. In een kramp van 'nultolerantie' voerde de
politie er onlangs een raid uit met helikopters en ordetroepen. Een deel van
Kuregem is sub-Saharisch Afrikaans. Op elke straathoek zie je jonge mannen,
die wachten om oude auto's op te kopen voor export naar Afrika. De rest is
grotendeels Noord-Afrikaans, vooral Marokkaans. Daar maakte ik kennis met de
eigenaar van een kruidenierszaak. Laat ik hem Ahmed noemen. Ahmed en zijn
echtgenote, een vriendelijke vrouw in hoofddoek met kind tegen de borst
gedrukt, werden in België geboren uit Marokkaanse ouders. Ahmed had een
netjes getrimde baard en lachte vaak, ook al drukte hij zijn wanhoop uit
over de omstandigheden in zijn wijk. Hij sprak Frans en Arabisch. Frans is
de lingua franca op straat, omdat, zo legde Ahmed uit, veel Marokkanen
elkaars dialect niet verstaan.

"Vroeger, toen ik hier opgroeide, was het fantastisch", zei hij glimlachend.
"Hier woonden vooral Belgen, een paar andere Europeanen, weinig immigranten.
Maar nu... Je ziet het zelf: drugs, diefstal, brandstichting. Het zijn
Marokkaanse mensen zoals wij, dat weet ik wel, maar ik wil niet dat mijn
kinderen de straat op gaan. De bendes zijn gewapend. Ze kopen kalasjnikovs
van de Oost-Europeanen. Ik maak me zorgen over mijn zoon. Eén slechte
vriend, en hij wordt zelf een crimineel."

Ook al zijn Ahmed en zijn vrouw Franstalig, toch sturen ze hun kinderen naar
een Nederlandstalige school. "Beter onderwijs", zei hij. Ik achterhaalde de
reden. In Nederlandstalige scholen zitten minder kinderen van immigranten.
Als Ahmed het kon betalen, zou hij verhuizen naar de rand. "Maar dat gaat
niet. Ik zit hier vast."

Vilvoorde, een vriendelijke oude stad die ooit bekendstond om haar
paardenmarkt, is zo'n randgemeente waarnaar Ahmed graag zou verhuizen. Het
is ook een van de kleine steden waarover Waalse en Vlaamse politici
bekvechten. Een andere is Halle. Het dispuut is typisch Belgisch. Vilvoorde
en Halle behoren ook al zijn ze Nederlandstalig en liggen ze in
Vlaams-Brabant tot hetzelfde tweetalige kiesdistrict als Brussel. Een bordje
tegen de muur van het OCMW in Vilvoorde informeerde bezoekers in het
Nederlands dat er uitsluitend Nederlands wordt gesproken, en dat diegenen
die het Nederlands niet machtig zijn een tolk dienen mee te nemen. Het was
niet meteen duidelijk welk nut zo'n bordje heeft voor
niet-Nederlandstaligen. Maar in België sta je niet te lang stil bij zulke
dingen.

Ik had een afspraak met Hans Bonte, een socialistisch gemeenteraadslid, die
ook het OCMW leidt. Bonte straalt met zijn open gezicht en zijn
kortgeschoren haar energie en goede wil uit, een beetje zoals een
vriendelijke sportcoach. Alvorens van wal te steken over de heikele kwestie
van de Belgische identiteit vertelde hij me iets over de Vilvoordse
identiteit: "Vanuit het perspectief van de authentieke Vilvoordenaar is dit
een echte Vlaamse stad, met haar eigen puur Vlaamse identiteit. Vanuit het
perspectief van Brussel is dit een meertalige Brusselse buitenwijk."

De Nederlandstalige Vlamingen, zei hij, hadden er geen problemen mee de
kleine groep voornamelijk rijke Franstaligen op te nemen. "Maar de politici
in Brussel, eerst Yves Leterme, nu Bart de Wever, maken het voor ons erg
moeilijk, omdat ze de gemeenschappen radicaliseren, ook al doen we ons best
om mensen te doen samenleven." Ik vroeg Bonte uit over de vloed van
niet-Europese immigranten naar de rand. Was dat een probleem? Bonte zuchtte.
"Ja", zei hij. "Ziet u, dat zijn vooral Franstalige Marokkanen, en dat
irriteert de Vlamingen. Vanuit hun perspectief leidt dit niet alleen tot
verkleuring, maar ook tot verfransing. Mensen herkennen hun eigen stad niet
meer."

Hij vermoedde dat een vijfde van Vilvoorde momenteel Franstalig is. "Mensen
die Marokkanen vroeger makaken noemden, gebruiken dat scheldwoord nu voor
alle Franstaligen", zei Bonte. Ondertussen noemen de Franstalige immigranten
de Nederlandstaligen "sales flamands", vuile Vlamingen. Het verwondert dan
ook niet dat de xenofobie groeit in Vilvoorde.

België-Oekraïne

Is er een uitweg uit dit verraderlijke etnische en linguïstische moeras? Op
een avond was ik in mijn hotelkamer aan het werken aan mijn notities, met
één oog op de tv gericht. Het Belgische voetbalteam speelde tegen Oekraïne.
Voetbal houdt vele Europese landen nog samen, en de Rode Duivels waren ooit
de trots van België. Ik bekeek de wedstrijd op een Franstalige zender, maar
de coach van het team is een Nederlandstalige Vlaming, en dat geldt ook voor
vele spelers. Ik vroeg me af welke taal er in de kleedkamer gesproken wordt.
Plotseling viel mijn oog op een korte boodschap op het tv-scherm, die de
prestaties van de Rode Duivels ophemelde: "Our team", stond er, in het
Engels. Vele mensen in Brussel zeiden dat ik met Philippe Van Parijs moest
praten, een Franstalig filosoof en politiek econoom. Hij is van mening, zo
liet ik mij vertellen, dat Belgische intellectuelen met elkaar in het Engels
moeten communiceren. Dit laatste bleek wat overdreven. Als iemand een
model-Belg genoemd mag worden, dan is hij het. Zijn vader was Vlaams, en dus
praat hij vloeiend Nederlands, maar hij werd opgeleid in het Frans, praat
Engels met zijn Britse vrouw en Nederlands en Frans met zijn kinderen.

In het huis van Van Parijs komt op regelmatige tijdstippen de zogenaamde
Paviagroep samen van Belgische intellectuelen, Vlamingen en Walen, om te
praten over de toekomst van België. Het belangrijkste idee van de Paviagroep
is de creatie van een federale kieskring in het centrum van de Belgische
confederatie van Vlaanderen, Wallonië en Brussel. In plaats van een
vergaarbak van stemmen uit de gewesten te zijn, moet het federale parlement
volgens de groep voor een tiende bestaan uit mensen die rechtstreeks
verkozen worden door de Belgen. Dat betekent, zei Van Parijs enthousiast,
dat Franstalige politici campagne moeten voeren in Nederlandstalige
gebieden, en vice versa.

Er zijn diverse obstakels voor de federalistische droom van de Paviagroep.
De communale belangen zijn te groot. Een goede kennis, Thomas Tindemans,
zoon van de voormalige premier, zei me dat een federale kieskring de Vlaamse
dominantie alleen zou versterken, omdat er nu eenmaal meer Vlaamse kiezers
zijn, en dus verworpen zou worden door de Franstaligen. Klopt niet, zei Bart
De Wever. Hij vertelde me "dat de verdediging van regionale rechten zo
ingebakken zit in België dat een numerieke meerderheid de Vlamingen niet
dominanter zou maken". Maar hij gelooft ook niet in 'creationisme', de
kunstmatige vorming van een staat. Het interesseert hem niet de comateuze
Belgische natie tot leven te wekken.

Van Parijs slaat dergelijke argumenten in de wind. Hij vindt zelfs dat een
gelijksoortig systeem ontworpen moet worden voor de EU, met een percentage
zetels in het EU-parlement die rechtstreeks verkozen worden door alle
EU-burgers. "Het is uiteraard gemakkelijker om een gevoel van solidariteit
te creëren in een eentalige gemeenschap", zei hij. "Maar de problemen in
België en in de EU kunnen alleen opgelost worden op ruimere schaal. Brussel
noch België kan bestuurd worden zonder federaal niveau. Hetzelfde geldt voor
Europa. We suggereren dus een oplossing die België nog niet bedacht heeft,
maar die ook kan dienen als een model voor Europa."

Toen ik Bart De Wever vroeg hoe de huidige politieke impasse in België
opgelost moet worden, haalde hij gelaten de schouders op. "De toekomst? Dat
is koffiedik kijken." Toen ik de eminente Vlaamse schrijver Geert van
Istendael vroeg of hij dacht dat de Belgische natie het zou overleven, zei
hij dat hij dat altijd geloofd had maar nu niet meer zo zeker was. Ik stelde
de vraag aan de Franstalige journalist Christian Laporte. Hij keek op van
zijn filet américain en zei: "Gelukkig vergieten Belgen gretig woorden en
veel inkt, maar zelden bloed."

Hetzelfde kan gezegd worden over de altijd verwarrende, meestal twistende en
schijnbare hopeloze lappendeken genaamd de Europese Unie. En toch toont de
bloederige Europese geschiedenis aan dat als naties, rijken en unies uit
elkaar vallen, er vaak geweld volgt. Bart De Wever, ogenschijnlijk een van
de minzaamsten der Europese nationalisten, voert zijn land naar de rand van
de desintegratie. Een land dat instort precies in het centrum van Europa zou
niet veel goeds beloven voor de zo al kwetsbare Europese Unie. Anderzijds
moet Bart De Wever als historicus België kennen als de scène van
versplinterde Europese dromen. Amper vijftien kilometer van zijn kantoor
ligt een gemeente genaamd Waterloo.

© 2011, Ian Buruma. www.newyorker.com

Een bordje aan het OCMW in Vilvoorde informeerde in het Nederlands dat er
enkel Nederlands wordt gesproken, en dat anderstaligen een tolk dienen mee
te nemen. Geen idee welk nut zo'n bordje heeft voor anderstaligen. Maar in
België sta je niet te lang stil bij zulke dingen

© 2011 De Persgroep Publishing
Artikelinformatie
Datum publicatie: 05 februari 2011
Bron: De Morgen
Editie:
Pagina: 38
Aantal woorden: 4010
Auteur: Ian Buruma

Heute breitet sich die Revolution in arabischen Staaten aus - morgen dann auch in Europa

Heute breitet sich die Revolution in arabischen Staaten aus – morgen dann auch in Europa

Gerald Celente

Als die tunesische Regierung gestürzt wurde, beeilten sich die Massenmedien und ihre Experten, die von den Ereignissen aus heiterem Himmel überrascht wurden, das Offensichtliche zu behaupten: die Bürger anderer arabischer Nationen würden dadurch ermutigt, sich gegen ihre autokratischen und korrupten Regierungen zu wehren. Derzeit eskaliert in Ägypten ein Aufstand, und auch in Algerien, Jordanien, Marokko und im Jemen zeigen sich Anfänge revolutionärer Veränderungen. Die reichen und schärfer kontrollierten Monarchien des Nahen und Mittleren Ostens werden gegenüber den Forderungen ihrer Bürger nach Abschaffung der monarchischen Herrschaften nicht immun bleiben.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/europa/gerald-ce...

Pierre Vial: Obama et la Turquie (avril 2009)

Pierre Vial : Obama et la Turquie (avril 2009)


jeudi, 10 février 2011

Geheimverträge zwischen Staat und Wirtschaft gefährden die Demokratie

Geheimverträge zwischen Staat und Wirtschaft gefährden die Demokratie

Udo Schulze

Immer häufiger schließen Privatunternehmen und staatliche Institutionen untereinander Geheimverträge, in denen bestimmte Dienstleistungen geregelt sind. Diese zunehmende Praxis bereitet Beobachtern inzwischen ziemliche Kopfschmerzen. Sie befürchten eine deutliche Unterwanderung der Demokratie in Deutschland.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/geostrategie/udo...

Multiculturalisme in Groot-Brittannië heeft gefaald (David Cameron)

Multiculturalisme in Groot-Brittannië heeft gefaald (David Cameron)
       
david-cameron.jpgMUNCHEN 05/02 (AFP) = De Britse premier David Cameron heeft zaterdag de mislukking van het multiculturele beleid in Groot-Brittannië aan de kaak gesteld. In de strijd tegen het extremisme riep hij op tot een betere intergratie van jonge moslims. Cameron deed zijn uitspraken tijdens de veiligheidsconferentie in het Duitse München.
 
 De verklaringen van Cameron wijzen op een belangrijke verandering in het Britse beleid ten aanzien van etnische en religieuze minderheden.
   
Cameron stelde dat "de tolerantie" tegenover mensen die de westerse
waarden verwerpen tot een mislukking heeft geleid. In plaats
daarvan pleitte hij voor een "een actiever en gespierder liberalisme" om
actief de mensenrechten, de rechtsstaat, de vrijheid van
meningsuiting en de democratie te vrijwaren. 
 
 "Als we deze dreiging willen verslagen, geloof ik dat het tijd is
om de bladzijde van het mislukte beleid van het verleden om te
draaien", zei hij over het moslimextremisme in zijn land.
Cameron hield zaterdag zijn eerste belangrijke toespraak over het
moslimextremisme, één van de belangrijkste bezorgdheden van de Britse
regering sinds een zelfmoordaanslagen door vier in Groot-Brittannië
opgegroeide jonge moslims in 2005 in Londen aan 52 mensen het leven kostte.
In november had ook de Duitse bondskanselier Angela Merkel al
verklaard dat de multiculturele samenleving in haar land mislukt was en
dat Duitsland niet genoeg had gedaan voor de integratie van
migranten. TIP/(AHO)/

La chandeleur sans les crêpes

chandeleur.jpg

La chandeleur sans les crêpes

Ex: http://www.insolent.fr/

110203Il paraît que le président Obama se dit chrétien. Je lui dédie donc ce texte avec plaisir.

Du temps de nos grands-mères, on n'eût pas imaginé, au soir du 2 février, chaque année, de ne pas faire des crêpes. Ce très vieil usage français remontait à on ne savait quand. Aujourd'hui, bien des gens soupirent, peut-être à juste titre, à propos de la déchristianisation de la France. Mais ils ne font en général que ronchonner, pour la plupart d'entre eux, comme s'il s'agissait d'une simple perte purement esthétique de ce qu'on appelle l'identité, sans jamais dire de quoi il retourne.

Chacun pourtant devrait s'interroger. Les origines de cette coutume et même la signification de cette fête de la chandeleur semblent ignorées du plus grand nombre.

Commençons par les crêpes. On attribue cet usage au pape nord-africain Gélase Ier (492-496) qui aurait imposé à Rome cette fête dite aussi la Sainte Rencontre. Adversaire ardent de l'hérésie monophysite, il voyait dans l'épisode évangélique, propre à saint Luc, chapitre II, versets 21 et suivants, une illustration des deux natures, divine et humaine, du Christ. En cette occasion auraient été distribuées les fameuses crêpes dont la coutume a été conservée, avec plus ou moins de talent culinaire, jusqu'à nos jours. Cette festivité fut aussi imposée aux habitants de l'ancienne Rome et aux occidentaux comme substitut de cérémonies païennes d'hiver, à Rome les lupercales, en Scandinavie et en Germanie le culte de la fécondité qui deviendra la sainte Brigitte, en Gaule et en Irlande la lustration d'Imbolc prendra le même chemin.

Mais en réalité cette commémoration de la présentation au Temple de l'Enfant Jésus, lors de son 40e jour a été instituée en Palestine. Elle existait déjà à l'époque du pèlerinage d'Éthérie à Jérusalem, c'est-à-dire au IVe siècle, plus de 150 ans avant Gélase.

Sur la rencontre, le récit de Luc est parfaitement explicite. On peut regretter à ce sujet que les lectures liturgiques commencent au verset 22.

Car, si l'on prend l'épisode, ce que les exégètes appellent la "péricope" évangélique dans son entier, à partir du verset 21, il y est d'abord mentionné la circoncision de l'enfant au 8e jour, selon la loi du Seigneur.

Puis, les deux parents, et pas seulement la sainte Vierge, verset 22 (1) observent une période de purification de 40 jours. Ce délai, que l'on retrouve dans toute la vie chrétienne reprend les 40 années de passage des Hébreux dans le désert, épreuve nécessaire, aux yeux des rédacteurs de la Bible, à ce que le peuple reçoive sa terre et sa loi. À la suite de quoi ils font l'offrande si poétique des deux tourterelles. (2)

Et enfin, c'est aussi en application de la Loi de Moïse que l'enfant premier-né est présenté au temple de Jérusalem. (3)

L'évangéliste Luc, comme l'on sait, écrivait directement en grec pour les païens de culture grecque. Il se basait en grande partie sur les souvenirs de témoins oculaires et notamment sur ceux de Marie elle-même (4).

Or, il souligne par ce récit, et il le fait précisément à l'usage des convertis venus du paganisme, que le Seigneur et Sauveur est bel et bien né dans le judaïsme (5). On peut en tirer, et on en a tiré, au cours de l'Histoire, des conclusions très contrastées. Les faits sont sacrés les commentaires sont libres.

Mais relativement à cette donnée scripturaire, que tout chrétien doit recevoir et comprendre, cette présentation de l'Enfant devient "sainte Rencontre", du fait de la présence de deux personnages prophétiques qui attestent la continuité des deux "alliances" : le vieillard Syméon et la prophétesse Anne. L'un comme l'autre reconnaissent en Jésus le Messie. Le consolateur d'Israël est entré dans son Temple.

Finalement, cette fête nous donne la clef de toute notre "culture de l'Incarnation", laquelle a toujours rencontré sur sa route les fausses gnoses, les diverses hérésies, y compris celle que combattait Gélase à Rome et qu'avait anathématisée, un demi-siècle plus tôt, en 451, le concile de Chalcédoine.

Affirmée en Égypte par le moine Eutychès cette doctrine dite "monophysite" (6) ne veut voir, au contraire, dans le Christ que la nature divine en laquelle la nature humaine aurait été "absorbée comme une goutte d'eau l'est par la mer". Mais cette tendance se retrouve tout au long de l'Histoire du christianisme. La gnose de l'hérétique Marcion (dès le IIe siècle) ne dit déjà pas autre chose, dans son désir d'évacuer l'Ancien Testament. Maurras aussi quoiqu'en disent les maurrassiens catholiques, parlait du "venin juif du Magnificat". En occident, un croyant aussi ardent que Pierre Chaunu allait jusqu'à reconnaître "au fond nous sommes tous monophysites. Nous avons beaucoup de mal à concevoir la nature humaine de Jésus".

Pour dire les choses crûment beaucoup de chrétiens ne veulent pas entendre parler, par exemple, du "Christ hébreu".

Il fallait bien pourtant qu'Il appartienne à un peuple pour faire partie de l'humanité.

Oui, le Christ est né dans une patrie, oui, il a grandi dans une famille, oui il a exercé un travail.

Proclamer ou même imaginer le contraire serait le commencement de l'affreuse et sanglante utopie mondialiste. C'est au nom de cette lubie, que certains trouvent normal, depuis Washington ou depuis Paris, de juger de la vie des autres pays sans la connaître. Mais je m'égare, j'ai l'impression de revenir à une certaine actualité médiatisée, et mondialisée.
JG Malliarakis


Apostilles

  1. Luc 2,22 : "Puis, une fois passé le temps prescrit par la Loi de Moïse pour leur purification (texte grec originel :"katharistou auton" génitif pluriel), les parents de Jésus l’emmenèrent à Jérusalem pour le présenter au Seigneur."
  2. Lévitique 12.8 : "Si elle n’a pas de quoi offrir un agneau, elle prendra deux tourterelles ou deux pigeonneaux, l’un pour l’holocauste et l’autre pour le sacrifice pour le péché ; le prêtre accomplira le rite d’expiation pour elle, et elle sera rituellement pure."
  3. Exode 13.2 : "Consacre-moi tout premier-né qui naîtra parmi les Israélites ; qu’il s’agisse d’un garçon ou d’un animal, il m’appartient."
  4. Médecin et peintre, l'évangéliste réalisa les trois premières icônes en réalisant le portrait de celle que l'orthodoxie appelle la Mère de Dieu. L’une d'entre elles fut acquise en Palestine par l'impératrice Placidie. Rapportée dans la capitale de l'Empire, elle sert aujourd'hui encore de modèle à la "Conductrice" (Hodigitria) indéfiniment reproduite par les iconographes. On peut aujourd'hui encore la vénérer, sinon la contempler car elle est conservée à l'abri de la Lumière du jour, dans le monastère de Kykko, à Chypre.
  5. Dans son homélie du 2 février 2006, premier sermon comme pape de Rome, Benoît XVI donne un éclairage auquel les catholiques peuvent se référer.
  6. Ses adeptes s'adossaient à une citation malheureuse de saint Cyrille d'Alexandrie "une seule nature du Christ incarné". Le patriarche reniera plus tard cette formule.

00:20 Publié dans Actualité, Traditions | Lien permanent | Commentaires (0) | Tags : chandeleur, tradition, traditions | |  del.icio.us | | Digg! Digg |  Facebook

Vizier: Politieke manipulatie corrumpeert taal

http://www.tertio.be/sitepages/index.php?page=archief&...

Vizier: Politieke manipulatie corrumpeert taal

newspeak-19841.jpgIs het niet vreemd dat op de website van Amnesty International Vlaanderen niets te vinden is over de vervolging van christenen in moslimlanden?
Primeert bij Amnesty Vlaanderen het ideologische verhaal, waardoor de waarheid geweld wordt aangedaan? Die onmiskenbare christenvervolging mag niet langer worden verdoezeld.

Miel Swillens | George Orwell merkte op dat “the restatement of the obvious is the first duty of intelligent men.” Daarmee bedoelde hij dat je moet
blijven hameren op onmiskenbare waarheden. Zo niet worden die verdoezeld wanneer ze niet passen in het vigerende ideologische denkraam. Orwell wist
waarover hij het had. Hij maakte zelf mee hoe zijn relaas over de Spaanse Burgeroorlog, Homage to Catalonia, werd uitgespuwd door de Britse
intelligentsia, omdat het niet strookte met haar pro-Sovjet en pro-Stalin gezindheid. Om diezelfde reden weigerden linkse uitgeverijen Animal Farm te
publiceren, waarin de auteur onder het mom van een dierenfabel de ontaarding van de Russische Revolutie op de korrel nam. Orwell, een overtuigde maar eigenzinnige socialist, haatte elke orthodoxie, zowel van links als van
rechts. Ideologische taal, zo stelde hij, is ontworpen om de leugen als waarheid te doen klinken, en een schijn van vastheid te geven aan pure wind.

Ik moest aan Orwells afkeer van geprefabriceerde termen en holle frases
denken, toen ik op de website van Amnesty International Vlaanderen
terechtkwam. Eigenlijk was ik op zoek naar informatie over de vervolging van
christenen in moslimlanden. Maar daarover was niets te vinden. Bij
mensenrechten per land wordt noch bij Irak noch bij Egypte melding gemaakt
van vervolgde christenen. Ook als thema komt het niet aan bod. Tik je het
trefwoord ‘kopten’ in, dan krijg je als antwoord: “uw zoekopdracht heeft
geen resultaat opgeleverd”. Tik je daarentegen ‘Guantanamo’ in, dan vind je
niet minder dan 45 items. Ben ik bevooroordeeld wanneer ik de indruk krijg
dat Amnesty Vlaanderen vooral aandacht heeft voor de troetelthema’s van de
linkse intelligentsia?

Nwspk3.jpgCultuurrelativisme

Maar terug naar Orwell en zijn afkeer van geprefabriceerde termen en holle frases. In het jaarrapport 2010 van de mensenrechtenorganisatie wordt België bestempeld alseen land van “willekeurige arrestaties en opsluitingen” en van “buitensporig gebruik van geweld door politie en veiligheidsdiensten”. Is dat een correcte weergave van de Belgische realiteit? België lijkt wel Iran of Zimbabwe. Maar wellicht is dat ook de bedoeling. Een westers land als België mag er blijkbaar niet beter uitkomen dan een derdewereldland. Vandaar de suggestie van morele equivalentie. Wanneer het ideologische verhaal primeert, wordt de waarheid geweld aangedaan.

Soms wordt het taalgebruik ronduit orwelliaans, zoals in het standpunt van Amnesty over een mogelijk boerkaverbod in België: “Amnesty stelt vast dat een algemeen boerkaverbod in strijd is met de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. Bovendien beperkt een dergelijke wet het recht van vrouwen op een leven vrij van dwang, intimidatie en discriminatie.” (mijn cursivering). De geperverteerde logica van dat standpunt shockeert. De tekst illustreert hoe de capitulatie van de
mensenrechtenorganisatie voor het cultuurrelativisme haar taalgebruik corrumpeert. Wie Orwells toekomstroman Nineteen Eighty-Four kent, denkt daarbij aan de fameuze Newspeak met slogans zoals “Slavery is freedom”.

Politiek correct

Taal dient om te communiceren over de werkelijkheid, om die zo getrouw mogelijk weer te geven. Ideologieën verdoezelen of ontkennen de werkelijkheid, telkens die botst met hun politieke discours. Dat leidt tot corruptie van de taal. Denk maar aan de vroegere Sovjet-Unie. Correcte taal is een democratische opdracht en ethische plicht. Wellicht moeten ze bij Amnesty Vlaanderen ook maar eens Orwell lezen, zijn essay Politics and the English Language bijvoorbeeld. Daarin staat onder andere het volgende: “But if thought corrupts language, language can also corrupt thought. A bad usage can spread by tradition and imitation, even among people who should and do know better.”

mercredi, 09 février 2011

Belgien = Griechenland 2.0 ?

Belgien = Griechenland 2.0?

Michael Grandt

Während alle europäischen Politiker gebannt auf die Krisen in Irland und Griechenland blicken, bahnt sich in unserem Nachbarland Belgien bereits das nächste Unheil an.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/europa/michael-g...

Niederlande rüsten von Windenergie auf Kernkraft um

Niederlande rüsten von Windenergie auf Kernkraft um

Udo Ulfkotte

 

Die Niederlande gelten als die Erfinder umweltfreundlicher Windenergie. Sie haben nun einmal genauer nachgerechnet – und setzen künftig auf Kernkraft. Und zwar aus Gründen des Umweltschutzes.

Mehr: http://info.kopp-verlag.de/hintergruende/europa/udo-ulfko...

 

 

Arnaud Gouillon: la république française est-elle compatible avec l'identité française?

Arnaud Gouillon : la république française est-elle compatible avec l’identité française ?

Tribune libre d’Arnaud Gouillon, candidat identitaire à l’élection présidentielle de 2012 (www.arnaud-gouillon2012.com [1]).

[Tribune libre] Arnaud Gouillon : la république française est-elle compatible avec l’identité française ?La République est un système de gouvernement, une forme d’organisation politique. Notre pays en a connu d’autres : Empire, féodalité, monarchie absolue, monarchie constitutionnelle, consulat… Et il n’est pas exclu que d’autres formes apparaissent demain. La République, elle-même, n’est pas un bloc. Il existe ou a existé dans le monde de nombreuses formes de république. Il en a existé cinq en France, avec des Constitutions parfois très différentes. Cependant, il convient de distinguer la république, système de gouvernement, de la république, concept politique construisant une idéologie à vocation totalitaire. C’est le cas en France où l’idéologie « républicaine » apparue en 1789 n’a de « républicain » que le nom et sert, en fait, à masquer la destruction méthodique, au XIXème siècle des identités régionales, et, depuis 40 ans, de l’identité nationale.

La République n’est donc pas la France et la France ne saurait être réduite à la République. Notre pays (France) et notre peuple (français) existaient avant 1789, existent toujours aujourd’hui alors même que la République a investi la France en lui imposant ses symboles, ses valeurs et son hymne, et existera à l’avenir quoi qu’il advienne de notre système républicain.

La République définit le peuple français comme un « corps d’associés » (Sieyès), une « communauté civique » ouverte « à tous les hommes de la terre » (St Just) liés par des valeurs « universelles ». C’est ce préjugé sur la nature du peuple français qui fait de l’outil républicain une machine à fabriquer des Français de papiers. Car Français de papiers nous le sommes tous ! La République a enlevé la connotation identitaire au mot « Français » pour en faire une catégorie administrative. Dès lors, tout le monde peut se dire « Français ». Or, le nom sert à distinguer les réalités. Ce qui n’est pas distinct n’est pas nommé, et ce qui n’est pas nommé n’existe pas. En perdant notre nom, nous avons perdu notre capacité à nous distinguer et à exister. Le « peuple français » est alors identifié à la communauté civique, somme des administrés par la république.

Nous devons marquer une différence très claire entre la communauté civique et le peuple français. La communauté civique est composée de tous les Français de papiers (c’est-à-dire qui possèdent une carte d’ « identité »), peuple autochtone inclus. Le peuple français est quant à lui composé d’autochtones, c’est-à-dire d’Européens de culture et d’expression française. La communauté civique est donc une société Frankenstein créée à partir de peuples étrangers les uns aux autres, que la République tente vainement de fondre ensemble en invoquant les « valeurs républicaines ». Or, ces valeurs ont été rejetées hier par les peuples colonisés, et le sont aujourd’hui par leurs descendants de cités. Les Identitaires ont conscience que le peuple français est une partie, non la totalité, de cette communauté civique en déliquescence, et ne se résolvent pas à le voir disparaître avec elle.

L’idée de considérer politiquement et juridiquement les citoyens comme des « individus sans particularités » (Debray), est une aberration intellectuelle réductionniste qui ne tient pas devant la réalité et la complexité de l’humain. L’Histoire nous apprend que les Identités et les Appartenances finissent toujours par s’imposer. C’est au politique et au juridique de s’adapter à la réalité et non l’inverse. Nous Identitaires, pensons donc qu’il est indispensable d’anticiper ce mouvement afin de ne pas le subir. Il est nécessaire de faire valoir notre identité propre ainsi que nos spécificités en créant une nouvelle république, débarrassée de l’idéologie républicaine des siècles passés, qui ne sera plus un creuset dans lequel viendront mourir les peuples, et au premier chef le nôtre, mais, au contraire, un cadre politique permettant l’existence et la souveraineté du peuple autochtone.

Arnaud Gouillon
Candidat identitaire à l’élection présidentielle de 2012


Article printed from :: Novopress.info France: http://fr.novopress.info

URL to article: http://fr.novopress.info/77830/tribune-libre-arnaud-gouillon-la-republique-francaise-est-elle-compatible-avec-l%e2%80%99identite-francaise/

URLs in this post:

[1] www.arnaud-gouillon2012.com: http://www.arnaud-gouillon2012.com/

 

Erdogans Griff nach der Weltmacht - das Ende aller Integrationsträume

Erdogans Griff nach der Weltmacht - das Ende aller Integrationsträume

 

mardi, 08 février 2011

Facing Terror- The Russian Future

russian-train-1.jpg

Facing Terror

The Russian Future

by Mark Hackard

Ex: http://www.alternativeright.com/

russianterror.jpgThe January 24th terrorist bombing at Domodedovo Airport in Moscow serves as a reminder of why Russia throughout its history has dwelt in a state of mobilization. The vast spaces of the Eurasian heartland have concealed a wide array of adversaries, from Poland’s Winged Hussars and the Grande Armée to Turkic nomads and rebellious Caucasian mountaineers. War is a reality that manifests itself here with depressing regularity, and it has been firmly impressed in the Russian historical memory. From fields of battle to the dark recesses of the soul, Russia more than other cultures is defined by struggle.

And so the carnage persists into our brave new twenty-first century; this time a suicide bomber killed 35 innocents during the hours of Monday-morning travel. The attack was most likely carried out by a cell of the Caucasus Emirate, a jihadist umbrella organization. It was calculated to further destabilize the republics of the North Caucasus and possibly drive inter-ethnic tensions in Russia’s major cities to a breaking point. Retribution, as Prime Minister Vladimir Putin remarked, will be inevitable. But in calibrating a response, the Kremlin is placed in an extraordinarily difficult position, as it must attend to a situation that could quickly spin out of control.

 

The North Caucasus is a region of high strategic value for Russia- oil transits there from the Caspian to the Black Sea, and holding it allows Moscow to anchor its southern flank. Georgia and Azerbaijan can be kept in line, and Russian power projected into the Middle East. Yet for all these advantages, the provinces of Dagestan, Kabardino-Balkaria and Karachai-Circassia, not to mention Chechnya and Ingushetia, are not simply poor and undeveloped; they are systemically unstable.

 

Two centuries of intermittent warfare have resulted from the mountaineers’ refusal to submit to Russian dominion, and the nature of the contest has changed little. Clan societies with the enduring custom of blood-feud and criminality as the national pastime can hardly be expected to integrate into whatever model of civil order technocrats in Moscow might have planned. Mountain tribes the world over are known both for their defiance and noble savagery, and those of the Caucasus maintain legendary status in this regard thanks to Mikhail Lermontov and Lev Tolstoy.

After the Second Chechen war wound down, considerable funds have been devoted to reconstruction and economic development across the region. Lower-level bloodshed spread from Chechnya into neighboring republics over the decade, and led to counterinsurgency operations against multiplying terror cells. If the North Caucasus could never be permanently pacified, perhaps it could be bought off. President Dmitry Medvedev has pushed forward with this strategy, appointing a financial expert as his plenipotentiary there. Yet massive funds from the federal budget have done little to change socio-economic conditions. The clans that maintain power dominate what might exist of the local industries and often use the money from Moscow for their own purposes. Even more than in other parts of Russia, corruption is endemic.

When one factors in the growing population among Caucasian Muslims, young men in impoverished cities like Nalchik and Khasavyurt have little opportunity for advancement. They might end up in Moscow as migrant laborers (or engaged in various criminal enterprises), or they could join the local Wahabbi jaamat (Islamic association) and with it the terrorist underground. In either case there is an expanding potential for chaos. Moscow’s Muslim population nears two million, with increasing numbers from the south and Central Asia. Reserves of Russian good will are depleted in the face of displays of Islamic power, habitual violence, and generally aggressive behavior. The Caucasus Emirate is looking to capitalize on events such as the December murder of Russian Yegor Sviridov to ignite interethnic war and push the country over the edge.

Militants have the resources needed to play out their gambit. They possess cash siphoned from crime and corruption, weaponry drawn from government arsenals, and radicalized volunteers with a deep hatred of Russia. And due to the particularities of culture as well as Mohammedan ethical standards, buying off the tribes will come to naught. Presidential advisors like Igor Yurgens and Arkadii Dvorkovich are but liberal social engineers who see the world through an exclusively materialist prism. Their vision of society, a Russia westernized and decadent, can only evoke the contempt of enemies. The Eurasianist Aleksandr Bovdunov writes:

The main allies of the Wahabbis today are the inactivity of the central government, lawlessness in the regions, and Russian national television. So a young Caucasian should love this, respect this? Our Russia [a comedy sketch show], Urgant [an MTV-style television personality], Tsekalo [a producer of musicals], and the iPad- are these your values, Mr. Medvedev? Are these your aspirations, Mr. Dvorkovich? Is all this what is worth living and dying for? If not, then why are you surprised that against such a system of values where deceit and shamelessness are honored and elevated as norms, where the scammer and the prostitute are ideals and examples for the rising generation, these men carry out unrelenting struggle? What is Russia for them?

And what is Russia for ethnic Russians? Never will they gain the affection of the mountaineers, but they could win respect. To do so, the Russian nation must reassert control over its own cultural destiny and act against the liberal forces that corrode, subvert and destroy tradition in the name of the Open Society. Only then might Russia confront separatism and the Islamic challenge, on its own terms and without falling to provocations. In geopolitics as in other matters, beasts of prey are not moved to pity; they can only be defeated through the will to resistance and renewal.

The most profound terror Russia faces is in the premonition of its own death. The effects of the Soviet experiment and its collapse still reverberate today, having brought the Eastern Slavs to the brink of oblivion. Time operates against the Russian people; they face the harsh realities of declining demographics and are scourged by alcoholism, abortion and HIV. Every year 30,000 die from heroin addiction, a phenomenon equivalent to losses in a major regional war. The Kremlin has restored much of its influence in the former Soviet space, but the state can ultimately do little without a spiritual resurgence from Russians themselves.

Wherever doctrines of progress pervade the minds of men, despair and nihilism prevail in their hearts. Modern civilization forsakes God and enshrines self-worship; it proclaims mastery over nature even at its moment of implosion. How frivolous and wretched are the attempts to build a workers’ paradise, or a global society of free and equal consumers, under the shadow of omnipotent death? To stand against desolation and to conquer calls for nothing less than supernatural grace, that the fight for existence might be sanctified. Action in the face of catastrophe only affirms what was revealed in Christ’s path from Golgotha to the Resurrection: Love is stronger than death, and the lives of men and nations attain their full meaning in eternity.

Globalist elites will look on with satisfaction if Russia is eviscerated by plundering oligarchs, jihadists and secular anti-culture before moving in for the kill. Meanwhile Russians are supposed to congratulate themselves on their tolerance and rejoice in disintegration. Yet as Fedor Dostoevsky foresaw, this great Slavic tribe must not perish with the atheistic West, but survive and save it under the sign of the cross. And as our age grows darker, may Russia be a light from the East.

 
Mark Hackard

Mark Hackard

Mark Hackard has a a BA in Russian from Georgetown University and an MA in Russian, East European, and Eurasian Studies from Stanford University.

La société civile: de l'état libéral à la gouvernance réactionnaire

La société civile : de l’état libéral à la gouvernance réactionnaire

Ex: http://www.mecanopolis.org/

Une société libérale réfute théoriquement l’idée d’une surcharge juridique, l’Etat se place donc en retrait de tout interventionnisme dans les champs de l’individualité. Il s’agit d’un modèle de société qui, en théorie, n’est pas gouvernée par une autorité morale, et dont les principes traditionnels sont pour la plupart devenus de simples pièces de la mosaïque des subjectivités. Mais à la tradition, s’est en réalité substitué un ordre moral, dont l’exercice provient désormais d’une autorité anti-traditionnelle : la classe dirigeante. Cette dernière détient son pouvoir grâce à l’appui d’une entreprise globale de manipulation: pas de médias indépendants, des processus électoraux manipulés ou absents, et une frontière poreuse entre le privé et la classe dirigeante.

[1]

La morale quant à elle est réservée à ce qui est en dehors de l’état, au non-gouvernemental, soit à la société civile. Bien que les instances religieuses y soient représentées conformément à la loi de 1905, leurs influences restent mineures. Car la société civile est avant tout le foyer des associations, des lobbys, et des think-tanks, qui selon l’organisme auquel ils s’adressent, peuvent avoir un degré d’influence différent. Mais pour y parvenir, il leur faut être reconnu en tant qu’organisme de la société civile (OSC), et obtenir un statut de la part de la classe dirigeante. La morale provient donc d’un appareil qui est à l’initiative du pouvoir et ce dernier organise l’écoute des revendications de l’ “appareil moral ».

Comme le disait Foucault : « la société civile, ce n’est pas une réalité première et immédiate […], c’est quelque chose qui fait partie de la technologie gouvernementale moderne« . En effet, il s’agit avant tout d’un outil de régulation de l’opinion qui sert des intérêts précis et temporels. En utilisant la morale et donc en s’octroyant le droit de déterminer ce qui est juste, la société civile permet à la classe dirigeante d’élargir son champ de possibilités. Par conséquent la promotion de causes présentées comme justes par la sphère extra-étatique, permet d’acquérir par avance l’aval du peuple.

La société civile est par ailleurs moins hétérogène que ce qu’on peut en penser au premier abord. En effet, il existe des causes pour lesquelles l’extrême majorité des associations, think-tanks, etc. s’accordent sans le moindre problème. Ces accords peuvent parfois surprendre comme dans le cas du Centre d’Étude et de Prospection Stratégique (CEPS). Le CEPS est une ONG dotée du statut participatif au Conseil de l’Europe. Elle fonctionne essentiellement à travers ses clubs de réflexions, sur le modèle suivant:  « Nous adoptons les « Chatham house rules », c’est-à-dire que nous avons tous le droit de reprendre des idées exprimées pendant ces rencontres, mais ne devons jamais communiquer d’informations sur l’auteur des propos, ni sur le lieu où ils ont été tenus. Ces rencontres sont exclusivement destinées aux membres du club, lesquels font tous l’objet d’une cooptation. » Parmi les partenaires et animateurs du CEPS, on trouve : SOS-Racisme; l’OTAN; Areva; JP Morgan; Endemol, EADS, La Croix Rouge, L’OCDE, L’Institut Robert Schuman pour l’Europe, etc. On pourrait se demander quel intérêt commun officiel ces organismes partagent-ils. Mais il est évident que la réponse réside dans l’existence même de la société civile et de son homogénéité effective.

Dans cette mesure, il est tout à fait logique que la société civile et la classe dirigeante ne fassent qu’un. Un des buts recherchés étant de parvenir à une morale qui soutient la doctrine de la globalisation libéral: en instaurant un tas d’organismes réactionnaires, en soutenant l’émergence de structures supra-étatiques et en organisant la tenue d’un monde organisé autour du Conseil de Sécurité des Nations Unies. Tout ce qui n’entre pas dans ce cadre est immédiatement considéré comme irrecevable car en-dehors du consentement global. Il s’agit donc, pour la société civile, d’installer une instance réactionnaire d’une part, et de soutenir l’action de la classe dirigeante d’autre part. Pour conclure, le décryptage du rôle de la société civile incite à se référer à la théorie de Tittytainment de Zbigniew Brzezinski : la volonté de construire une lente dépolitisation de l’humanité, en procédant en premier lieu par la construction d’une morale qui va manifestement à l’encontre de l’humanité.

Julien Teil, pour Mecanopolis [2]

Notes :

[1] FOUCAULT Michel, Naissance de la Biopolitique, Cours au Collège de France, 1978-1979,
Paris : Gallimard/Seuil, 2004, p.300

[1] http://www.ceps.asso.fr/Nos-actions/Les-Clubs [3]

[1] http://www.ceps.asso.fr/Le-CEPS/Nos-partenaires [4]

 


Article printed from Mecanopolis: http://www.mecanopolis.org

URL to article: http://www.mecanopolis.org/?p=20982

URLs in this post:

[1] Image: http://www.mecanopolis.org/wp-content/uploads/2010/12/barcode.png

[2] Mecanopolis: http://www.mecanopolis.org

[3] http://www.ceps.asso.fr/Nos-actions/Les-Clubs: http://www.ceps.asso.fr/Nos-actions/Les-Clubs

[4] http://www.ceps.asso.fr/Le-CEPS/Nos-partenaires: http://www.ceps.asso.fr/Le-CEPS/Nos-partenaires

Michel Drac: entretien avec E&R-Bretagne

Michel Drac, entretien avec E&R Bretagne

 Ex: http://www.scriptoblog.com/

Les ouvrages du Retour Aux Sources font la part belle aux méthodes d’organisation et d'action  pensées par la gauche radicale (TAZ d’Hakim Bey, théorie des multitudes de Négri, éco-villages, …).

drac3.gifCroyez-vous la droite anti-libérale incapable de produire des idées pertinentes et des outils opérationnels adaptés à notre époque en crise ?

La droite anti-libérale a de toute évidence un problème pour se penser en rupture avec le Système. Ceci peut paraître curieux, dans la mesure où elle est objectivement plus étrangère au Système que n’importe quelle autre tendance politique. Mais au fond, c’est logique : pour se penser en rupture avec le Système, il faudrait que la droite anti-libérale conceptualise une rupture au sein du concept général de « droite », car une partie de la « droite » est dans le Système. Or, la droite anti-libérale, prisonnière de l’illusion d’un continuum de la « droite », ne parvient pas à penser cette rupture.

Ici, il faut bien dire que les logiques de classe ont tendance à prendre le pas sur les logiques purement politiques : il y a toujours un moment où le bon bourgeois anti-libéral est renvoyé à ses contradictions : comment être un bourgeois anti-libéral, aujourd’hui ?

Bref, je ne crois pas que la droite anti-libérale soit incapable de produire des idées pertinentes. Je constate en revanche qu’elle a du mal à les concrétiser, et même à les amener au stade du programme, du plan d’action. La droite anti-libérale est une sensibilité qui ne peut pas s’organiser.

 

Penser restaurer le système, l'aider à s'auto-corriger ou lutter pour le réformer (comme le font les réactionnaires, par exemple) n'aura pour résultat que de retarder la fin du Cycle et le début du suivant, selon vous. Quel peut donc être le rôle à jouer et la voie à suivre par des hommes différenciés en cette fin de Kali-Yuga? Cultiver une conscience politique propre à la formation d'une élite capable d'encadrer une (hypothétique et future) révolte des masses? Montrer l'exemple en se plaçant en dehors du jeu (retraite physique, élévation individuelle)? Ou combiner les deux?

L’économie occidentale contemporaine n’est pas réformable. C’est une énorme machine hypersophistiquée, une bonne partie des pièces s’est mise à fonctionner sans souci de l’ensemble, on a perdu le cahier de maintenance, et pour tout arranger, le pilote de machine est sourd, fou et ivre mort. La seule chose à faire, c’est d’attendre que le moteur explose, en se protégeant autant que possible contre les projections ! La priorité pour des hommes différenciés, comme vous dites, c’est de se préparer à se sauver eux-mêmes, alors que nous allons vers une période très, très dure.

Au demeurant, je pense que ce travail, s’il est conduit à termes, portera des fruits au-delà de son objectif immédiat. Au fond, si nous nous organisons pour nous en tirer le mieux possible, nous produisons simultanément et spontanément un modèle que d’autres voudront imiter. Paradoxalement, penser un égoïsme collectif, dans le contexte actuel, c’est aussi une manière d’aider tous ceux qui ne peuvent plus penser que l’égoïsme individuel. Plus que la noblesse des intentions, il faut juger l’efficacité concrète, et sous cet angle, la démarche consistant à structurer une contre-société me paraît aujourd’hui la plus porteuse.

Le narrateur de Vendetta explique ses actes (des assassinats, ndlr) à mots (ironiquement) choisis : ceux du champs-lexical managérial (« expérience passionnante et vie pleine de sens », etc.).

Penser les médiations nécessaires à une révolution, avec les concepts du système, résonne comme un aveu d'incapacité à produire du sens à l’extérieur de la matrice. Sens que le dernier opus du Retour au Sources (G5G – La Guerre de Cinquième génération) se propose, lui, de recréer. Pouvez-vous nous en dire plus?

Vous avez très bien saisi l’esprit des deux livres. Vendetta est une description de ce que l’on peut redouter, si la démarche proposé dans G5G est empêchée.

Il ne faut pas perdre de vue que les révoltés structurent toujours leur révolte avec, à la base, les concepts, les catégories du système qu’ils combattent. C’est pourquoi le parti communiste soviétique avait repris une partie des « techniques de gouvernement » propres à l’Eglise orthodoxe. C’est pourquoi le cérémonial napoléonien avait récupéré une partie des us et coutumes de la société de cour à la française. Etc.

Vendetta a été écrit pour expliquer, en gros : le Hitler, le Staline, le Mao de demain sont dans les tuyaux, et c’est la « démocratie libérale » contemporaine qui est en train de les incuber. Elle les incube d’une part parce que son dérèglement finit par rendre la vie impossible aux gens, ce qui va les pousser à la révolte ; et d’autre part parce qu’elle leur apporte sur un plateau les ingrédients de la violence révolutionnaire future : primat de la jouissance, de l’instantanéité, réduction de l’expérience humaine à l’individualité, compensée par un fonctionnement en réseau fluide.

On commence d’ailleurs à voir poindre cette nouvelle violence politique. Cette semaine (NB : début janvier 2011), nous avons eu une tuerie aux USA, avec un type qui a ouvert le feu en aveugle, lors d’un rassemblement politique. C’est là une pulsion de destruction (et d’autodestruction) qui ne s’organise pas, ou alors seulement de manière informelle, en réseau, et qui ne poursuit aucun autre objectif que la satisfaction de ceux qui s’y livrent. C’est ce vers quoi nous allons : la dictature par l’anarchie, l’extrême violence incontrôlable servant de prétexte à l’encadrement paranoïaque, partout, tout le temps.

G5G, à l’inverse, consiste à dire : dépêchons-nous d’offrir une issue, une voie vers le dehors de ce Système devenu fou, et qui nous rend fous. G5G, c’est le seul antidote à Vendetta, si vous voulez.

Dans De la souveraineté, vous expliquez que le mondialisme néolibéral se caractérise par l'absence d'idéologie originelle, combinée à une pathologie narcissique et au profit comme finalité - ce tout menant, selon vous, à la dictature du matérialisme bourgeois (fortification de l'élite du capital et asservissement de la masse).

Vous y opposez une posture européenne et traditionnelle : celle de la soumission du corps à la force, et de la force à l'esprit. Cette posture est-elle consubstantielle, comme mentionné par ailleurs, d’un certain élitisme et d’une purification éthique (mais pas ethnique) inévitable?

Dans De la souveraineté, j’ai essayé de faire comprendre rapidement quelque chose à mes lecteurs, tout en sachant que c’est quelque chose qu’on ne peut faire comprendre rapidement qu’au prix d’un certain simplisme. Ce quelque chose, c’est : le Système dans lequel nous vivons est une idéologie, à l’intérieur de laquelle nous habitons, et si nous avons l’impression qu’il n’y a pas d’idéologie, c’est parce que nous sommes dedans. L’absence d’idéologie originelle perçue par nous à la racine du Système provient uniquement du fait que nous confondons notre habitation au monde avec le rapport spontané, naturel, immédiat, de l’homme au monde. C’est la différence entre notre totalitarisme et les défunts modèles soviétiques et nazis : chez Goebbels, chez Souslov, tout le monde savait qu’il existait une idéologie ; c’était visible, revendiqué, même. Chez nous, cela reste caché. A aucun moment, le capitalisme et le consumérisme contemporain ne se donnent explicitement pour des constructions idéologiques. Le néolibéralisme lui-même se vit comme une simple description du réel. Quand un économiste néolibéral confond profit comptable et richesse, il ne sait pas qu’il opère un choix idéologique ; dans son esprit, c’est pareil, forcément pareil.

Ce qui permet, à mon avis, de prendre conscience du caractère idéologique du mondialisme néolibéral, c’est le rappel tranché, brutal, des alternatives possibles. On ne se sait enfermé dans l’idéologie que quand on en voit le dehors. C’est pourquoi j’ai rappelé qu’il avait existé, et qu’il existait encore, des mondes où l’impératif consumériste en contrepoint de l’impératif productiviste aurait été à peu près complètement dénué de sens – des mondes où le corps était là pour construire la force, et la force nécessaire pour préserver l’esprit. Des mondes, en somme, où l’être se réalise en réalisant sa nature, et non en violant la nature autour de lui. Ce rappel permet de faire comprendre en quoi le mondialisme néolibéral est idéologique : quand on voit le dehors, on comprend qu’on est à l’intérieur de quelque chose, d’une construction, qui n’est pas tout le monde, seulement un certain rapport au monde.

Quant à la question de l’élitisme, à la nécessité d’une forme de purification, il ne faut pas en faire un impératif figé, une sorte d’affirmation par hypothèse, que je donnerais là, au nom de je ne sais quelle autorité imaginaire. Il s’agit surtout dans mon esprit de rendre pensable une alternative, donc de rendre possible l’énonciation du négatif. Que ce négatif soit énoncé à partir d’une alternative élitiste ou non-élitiste, en fait, peu m’importe : à mes yeux, l’essentiel, c’est qu’il soit à nouveau énoncé. C’est la dynamique collective qui doit définir l’alternative au nom de laquelle le négatif est énoncé.

Sous diverses formes (action violente, retraite armée), l’engagement physique tient une place de choix dans les ouvrages du Retour Aux Sources.

Si le Grand Jihad (lutte intérieure contre ses mauvais penchants) doit précéder le Petit Jihad (lutte physique), pourquoi choisir de mettre plus en lumière l’action de révolte – au détriment du cheminement intérieur et individuel qui y mène ?

Vous trouvez que l’engagement physique tient une place de choix ? Pour l’instant, ce n’est que du papier… Plus tard, on verra de quoi il retourne, quand on passera à la pratique.

On sait, grâce à Norbert Elias notamment, que l’interdiction de la violence conduit à un auto-contrôle qui s’étend inexorablement à tous les domaines de la moralité (autocensure,…).

Rejoignez-vous cette idée que, pour redevenir humain, il faut d’abord redevenir barbare ?

Je pourrais vous répondre que les barbares sont généralement contraints à un très fort autocontrôle, puisque leur barbarie peut à tout moment se manifester entre eux. En ce sens, on pourrait tout aussi bien retourner le propos, et dire que pour nous libérer de l’obligation de l’auto-contrôle, il faut au contraire nous re-civiliser.

C’est la Loi qui libère. L’auto-contrôle, l’auto-censure contemporains trouvent leur source dans la disparition de la Loi. On ne sait plus ce qu’on a le droit de dire, de prôner. On ne sait plus où est l’orthodoxie. La Loi existe peut-être, mais elle est fixée si haute, si loin, qu’on ne peut plus la lire, tout au plus la deviner.

Ce que nous devons faire, c’est nous organiser entre nous pour définir une Cité à nous, distincte de la fausse cité définie par le Système. Et dans notre Cité à nous, nous fixerons notre Loi à nous. Et tout le monde pourra la lire, et tout le monde saura ce qu’on peut dire ou ne pas dire, et pourquoi. Alors nous serons libres. Il ne s’agit donc pas d’être barbares : il s’agit d’avoir une ville à nous, pour être civilisés entre nous.

Dans vos livres, l’individualité des personnages et leur temporalité (vie et mort) ne sont que des moyens au service d'une tâche (combat) sans cesse à recommencer. L'assurance de ne pas voir "le jour de la victoire" peut décourager certains de passer à l'action ("A quoi bon?") – mais  constitue aussi pour d'autres l'essence de leur engagement (dépassement de la peur de la mort). Comment peut-on (ou pourquoi doit-on) lutter, en ces temps de chaos, dans la joie et l'espérance?

Je n’ai écrit aucun roman, je suppose donc que le « vos » de « vos livres » fait référence ici aux romans publiés par le Retour aux Sources. Ou alors, il s’agit d’Eurocalypse, auquel j’ai participé ?

Bref. En tout cas, à titre personnel, je crois qu’un homme ne peut échapper à l’Absurde qu’en préparant sa mort. C’est sans doute en quoi je suis radicalement étranger à mon époque, d’ailleurs. Je n’arrive pas à comprendre à quoi rime l’existence qu’on nous propose, et qui pourrait se résumer ainsi : vous allez consommer le plus possible pour penser le moins possible à la mort, et quand vous mourrez, ce sera discrètement, dans une chambre d’hôpital, avec des soins palliatifs pour que vous ne fassiez pas de bruit et une euthanasie pour économiser les frais médicaux. Où est l’intérêt ?

drac4.gifJe trouve qu’une vie intéressante est une vie où l’on se bat, où l’on souffre, où l’on affronte l’adversité, et surtout, où l’on s’affronte soi-même. Je trouve qu’une vie intéressante est une vie difficile. C’est ce qui me donne de la joie, en tout cas, et peut-être de l’espérance ; je me dis que quand je partirai, couché sur un lit à regarder le plafond en sentant le froid qui remonte de mes pieds vers mon cœur, je pourrai dire au patron, dont je suppose qu’il m’attend de l’autre côté : j’ai joué ma partition, maintenant, tu décides pour la suite. Je trouve que ce qui rend la vie intéressante, c’est de se battre pour en arriver là : savoir qu’on a lutté.

Donc, en somme, pour répondre à votre question : c’est la lutte qui donne joie et espérance. Il ne s’agit donc pas de trouver joie et espérance pour lutter, mais de lutter pour trouver joie et espérance. Enfin, c’est comme ça que je vois les choses.

On trouve dans Vendetta cette sentence très juste : « On peut tout vouloir (…) à condition de vouloir les conséquences de ce qu’on veut ».

Dans un contexte de tensions réelles, et de surenchère générale – consciente ou ignorée - peut-on réellement vouloir précipiter le chaos?

Le narrateur de Vendetta est un homme absolument désespéré. Et c’est terrifiant : imaginez un monde où on aurait fabriqué des millions de fils uniques narcissiques, shootés à la consommation, plongés dans une absurdité radicale, et du jour au lendemain, réduits à la pauvreté, à l’impossibilité de se délivrer de l’Absurde par la consommation, de l’absence de transcendance par la mondanité. C’est le monde de demain, si la machine économique occidentale tombe complètement en panne, d’un coup, alors que le conditionnement consumériste des populations s’est poursuivi jusqu’au dernier moment.

Alors là, oui, en effet, on va avoir des gens qui pourront tout vouloir…

Vous explorez, à travers l'écriture, deux scenarii envisageables dans un futur proche : version décliniste, l’élite continue de piloter sans rencontrer d’écueil majeur et nous mourrons spirituellement. Version catastrophiste (Eurocalypse), l'accident se produit et laisse place au désastre. Comme les survivalistes, croyez-vous à la possibilité d'un collapse rapidement généralisable? Dans ce cas, pourquoi l'élite prendrait-elle le risque d'un clash intégral, alors que le chaos modéré lui permet de régner?

Je suppose que « l’élite », qui a manifestement créé le chaos, est persuadée qu’elle pourra le contrôler de bout en bout, dans un scénario décliniste. Mais la question, c’est : est-ce qu’elle pourra le contrôler de bout en bout ?

Vous savez, le Système n’est pas aussi fort qu’on le croit. Oh, certes, ce n’est pas nous qui allons le renverser frontalement. Mais le risque est réel qu’il se renverse lui-même. Tenez, imaginez, dans quelques années : révolte au Congrès des USA, audit de la FED, fin du financement de la dette par la dette, faillite des Etats US, réduction drastique du budget militaire étatsunien, évacuation des bases US un peu partout dans le monde. Peu après, l’Iran, délivré de la pression US, annonce disposer de l’arme nucléaire. Une « super-Intifada » traverse les « territoires occupés », le Hezbollah multiplie les attaques contre Israël. La Chine, furieuse que les Occidentaux aient organisé la déstabilisation du Soudan pour en récupérer le pétrole, laisse faire la révolte musulmane, et même la soutient discrètement. Paniquée, Tel-Aviv ordonne au MOSSAD de déclencher une série d’attentats sous faux drapeau, en Europe occidentale, pour obliger les Européens à s’engager massivement au Proche-Orient. La France, dont le président est un certain Dominique Strauss-Kahn, envoie des troupes en Palestine. Les banlieues françaises, du coup, s’enflamment…

C’est un scénario possible, parmi des dizaines qui peuvent nous plonger, très vite et presque sans crier gare, dans un contexte si instable que plus personne ne pourra vraiment le maîtriser. Alors la question, ce n’est pas est-ce que « l’élite » veut le chaos (elle le veut), ni elle est-ce qu’elle pense le maîtriser (elle le pense). La question, c’est : est-ce qu’elle pourra le maîtriser ?

Entre violence de bande synonyme de « refus de l’atomisation imposée par le monde moderne » (M. Maffesoli), et dépouille de blancs nantis interprétée comme de la « lutte des classes qui s’ignore » (A. Soral), la banlieue française est-elle en train de « rappeler au peuple qu’il s’est éloigné de la vertu » (in Vendetta)? Peut-elle, entre islam modéré et frustration exaspérée, constituer un relais de force révolutionnaire?

La banlieue française, peut-on en parler au singulier ? « On » voudrait nous faire croire qu’elle est peuplée majoritairement d’islamo-gangsters violeurs, ce qui est ridicule. Il serait tout aussi ridicule de prétendre qu’elle n’est peuplée que de gens vertueux…

La banlieue française me semble surtout, aujourd’hui, faire l’objet de beaucoup de fantasmes. En pratique, j’ai plutôt l’impression qu’on a affaire à un patchwork très hétérogène, où les forces les plus positives coexistent avec des forces extrêmement négatives. Le jeu, de mon point de vue de « de souche », consiste à nouer des alliances avec les forces positives pour neutraliser et si possible éradiquer progressivement les forces négatives.

D’où, soit dit en passant, l’intérêt d’une démarche comme E&R : il est essentiel que les hommes de bonne volonté réfléchissent ensemble à la manière dont on peut sortir de la situation inextricable où notre classe dirigeante nous a mis. Il s’agit de définir un processus de ré-enracinement des populations déportées chez nous par le capitalisme mondialisé – un ré-enracinement soit ici, soit dans leur pays d’origine, selon les cas, mais toujours dans le respect du droit des gens, sans naïveté mais sans préjugés. Il va falloir que tout le monde y mette du sien.

Votre idée de BAD (Base Autonome Durable), ilot fractionnaire, est pensée comme un système superposable au Système. Une alternative en lisière, reposant sur l'autonomie sécuritaire et médiatique, la construction d'une économie alternative et "une esthétique de la rareté, de la conscience et de la possession de soi". L'autonomie de la communauté y serait assurée par le trinôme Gardes (sécurité), Référents (éducation) et Intendants (production visant l'autarcie). Vous soulignez par ailleurs l'importance du légalisme ("c'est de loin la meilleure subversion").

Pourtant, entre bouc-émissairisation (cf. Tarnac) et accomplissement limité (cf. la Desouchière), la BAD n'est-elle pas une idée "grillée"? Par ailleurs, accepter de ne pas dépasser les bornes du système,  n'est ce pas réduire sa marge de manœuvre?

Tout d’abord, je vous ferai remarquer une chose : si j’avais décidé de « dépasser les bornes du système », je ne préviendrais pas…

Ensuite, je reste ouvert à toute autre proposition. Quel concept alternatif à la BAD peut-on me proposer ? Pour l’instant, j’observe qu’on ne m’a rien avancé de bien concluant. Alors la BAD n’est pas la panacée, certes, mais en attendant, c’est une expérimentation à conduire.

Les modes de vie alternatifs existent d'ores et déjà : dans le domaine de l'éducation (écoles Montessori, Steiner, homeschooling,…), de l'autonomie alimentaire (AMAP, magasins de producteurs, …), de l'habitat (auto construction, énergies renouvelables,…),…

Quelle urgence ou nécessité implique de penser l'autonomie sous forme communautaire, comme dans le cas de la BAD ?

Je ne sais pas si la BAD sera nécessairement communautaire. Ce qui est certain, c’est que si vous voulez résister à la pression du Système, il faut que ce soit collectif. Mais communautaire, ce n’est pas obligatoire. On peut très bien imaginer d’ailleurs plusieurs niveaux d’intégration, avec des noyaux communautaires et des entreprises non communautaires gravitant autour, et intégrant progressivement des individus « à cheval », un pied « dans le Système », un pied dehors.

Bref, sur le plan organisationnel, tout est à construire, tout est ouvert. Je crois qu’il faut tester, et c’est l’expérimentation qui nous dira progressivement comment faire.

Nombre de nos camarades s’interrogent sur l’organisation concrète d’une BAD. Se rapproche-t-on des écos-villages développés par Diana Leafe Christian ?  Selon vous, qu’elle serait - entre petites structures totalement autarciques et communautés plus poreuses, donc dépendantes -, la taille optimale d’une BAD? Comment y gérer l’humain (« recrutement », sélection, …) en fonction des différentes sensibilités (du néo-baba au survivaliste) ?

Je n’ai pas d’opinion arrêtée sur la taille des BAD. Il est très possible qu’il existe plusieurs « formats » de BAD, et que ces formats présentent tous points faibles et points forts, à étudier selon les circonstances, les choix des individus constituant le groupe, etc. Nous allons d’ailleurs tester prochainement, avec quelques amis, un projet collectif : nous nous ferons un plaisir d’informer E&R Bretagne sur le déroulement de ce projet, ce sera l’occasion d’échanger des expériences.

Cela dit, ce n’est pas la question-clef.

La question-clef, pour moi, ce n’est pas la BAD, mais le réseau des BAD. Là où la démarche « fractionnaire » que je propose se distingue des solutions « survivalistes » ou « écolos » préexistantes, c’est que je ne suggère pas d’installer des BAD ici, là, et là, d’une certaine manière et pas d’une autre. Ce que je suggère, c’est de construire progressivement, par le réseau des BAD, une contre-société.

Pour moi, si un jour on met au point la « BAD idéale », ce sera très bien, mais ce n’est pas l’objectif. L’objectif, c’est par exemple qu’un jour, la population « ordinaire » apprenne qu’il existe désormais un tribunal d’appel pour traiter en deuxième instance tous les litiges que les tribunaux locaux des BAD auront jugés, en fonction d’un code juridique « fractionnaire » (appelez ça autrement si vous voulez, du moment que cela veut dire : séparé, distinct, de l’autre côté d’une ligne imaginaire séparant Système et contre-société). Ce jour-là, le jour où il existera une Loi de la contre-société, je peux vous dire que nous aurons porté au Système que nous combattons le coup le plus rude que nous pouvions lui porter, avec nos faibles ressources : nous aurons repris la parole.

C’est de cela qu’il s’agit. Et comme vous le voyez, ça n’a rien à voir avec les néo-babas.

Pour conclure cet entretien, et avant de laisser nos lecteurs retourner fourbir leurs armes contre l’hétéronomie, avez-vous quelque chose à ajouter ? Une remarque, un conseil de lecture, une recommandation ou une digression sur un sujet de votre choix, …

Peut-être un mot sur votre président, Alain Soral, qui a (encore) des démêlés avec le lobby qui n’existe pas.

Nous ne sommes pas tout à fait d’accord sur cette question : lui, il croit que c’est la question centrale, et moi, je crois qu’elle est très périphérique, même si elle est très perceptible. En outre, peut-être influencé par le protestantisme, je porte sur le monde juif un regard beaucoup plus nuancé que le sien – et même, dans certains cas, un regard de sympathie. J’aurais sans doute, un jour, pas mal de choses à lui dire sur le livre d’Ezéchiel, l’éthique de responsabilité et la question du « contrat » passé entre l’homme et Dieu dans la religion hébraïque… où notre ami pourrait voir que lire Ezéchiel comme un texte « sioniste », c’est faire un léger anachronisme !

Mais, en attendant, je trouve lamentable qu’on attaque quelqu’un en justice pour des propos où il ne fait que formuler une opinion sur l’état du pays et le rôle d’une communauté. Si ces propos sont fallacieux, qu’on en apporte la preuve dans une discussion ouverte et contradictoire. Depuis quand, en France, la justice doit-elle sanctionner les simples opinions ? Il est possible que celles de monsieur Soral soient erronées : eh bien, qu’on le prouve, qu’on déconstruise son propos, qu’on en montre les limites ou les erreurs. Mais la justice n’a pas à intervenir dans le débat d’idées, ou alors, et qu’on nous le dise franchement, nous vivons sous une dictature.

La judiciarisation du débat, en France, devient étouffante. Elle participe d’une entreprise générale d’intimidation des esprits libres. C’est pourquoi, indépendamment de notre opinion sur le fond, nous devons soutenir Alain Soral quand on prétend le faire taire par décision de justice, alors qu’il n’a formulé aucun appel explicite à commettre le moindre acte illégal.

Sinon, après, à qui le tour, et sous quel prétexte ?

Pour E&R en Bretagne,

Mathieu M. et Guytan